Onderzoeken en ontwerpen - Onderliggende vaardigheden

9 oktober 2019

NB  Voor alle onderliggende vaardigheden geldt dat deze zich met het toenemen van de leeftijd verder ontwikkelen

DENKWIJZEN HANTEREN

Denken in oorzaak en gevolg (causaal)

Het kind:

  • zoekt naar verklaringen voor een verschijnsel, proces of gebeurtenis en redeneert in termen van: 'als …… (oorzaak = waargenomen verschijnsel, onderdeel van een proces of gebeurtenis), dan …… (gevolg = waargenomen effect)

Denken in continuïteit en verandering

Het kind:

  • onderzoekt of observeert gedurende een bepaalde tijd een proces, gebeurtenis of situatie en signaleert of er veranderingen die zijn opgetreden en/of er dingen hetzelfde zijn gebleven

Denken in systemen

Het kind:

  • onderscheidt onderdelen van een apparaat of onderdelen/organen van een plant, dier, of mens en verklaart de werking ervan door de wederzijdse beïnvloeding
  • redeneert over de wisselwerking tussen planten, dieren en de mens (de biotische factoren) en over de relaties van deze organismen met de leefomgeving (bodem, klimaat: de abiotische factoren)

Denken in perspectieven

Een standpunt innemen, zich verplaatsen in een standpunt van een ander en wisselen van perspectieven

Het kind:

  • verkent een probleem en bekijkt de consequenties van mogelijke oplossingen vanuit verschillende perspectieven (een cultureel, economisch, historisch, individueel, natuurlijk, politiek, ruimtelijk, sociaal en/of technisch perspectief)

Denken in patronen

Informatie en gegevens ordenen en waar relevant patronen herkennen

Het kind:

  • zoekt voorwerpen, (onderdelen van) organismen met overeenkomstige kenmerken of vergelijkbare verschijnselen bij elkaar

Denken in schaalniveaus

Het kind:

  • houdt rekening met de schaal waarop een verschijnsel of probleem zich voordoet, bijvoorbeeld op mondiaal niveau, op individueel niveau maar ook vele schalen daartussen

Denken in kringlopen

Het kind:

  • redeneert over de waterkringloop, waarbij het oppervlaktewater verdampt en wolken vormt waaruit neerslag valt die terugkomt op aarde in waterwegen of als grondwater en waarbij een groot deel zich weer verzamelt als oppervlaktewater
  • redeneert over de voedselkringloop, waarbij planten stoffen uit de bodem opnemen, dieren planten en/of elkaar opeten en uiteindelijk sterven, door schimmels en bacteriën verteren tot stoffen die planten weer opnemen
  • redeneert over grondstoffen voor een product via het gebruik, afdanken en afval naar het terugwinnen van grondstoffen voor hergebruik

Denken in structuur-functie en vorm-functie relaties

Het kind:

  • redeneert hoe een gegeven vorm van een (deel van een) product of organisme de functie ervan bepaalt of andersom hoe een gegeven functie de vorm bepaalt
  • redeneert hoe de structuur van materiaal de functie of toepassing ervan in een product bepaalt of andersom hoe de functie of de eis van een product de keuze voor het materiaal bepaalt