Rekenkundige en wiskundige vaardigheden


In deze werkwijze gaat het om "het correct en geroutineerd kunnen toepassen van een aantal voor het vak relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden bij vakspecifieke probleemsituaties".

Het gaat hierbij om:

  • basisrekenvaardigheden;
  • omgaan met grootheden, eenheden en formules;
  • wiskundige vaardigheden.

De volgende onderdelen zijn daarbij van belang:

  1. getallen, bewerkingen, rekenregels, operatoren. Het gaat hierbij om getalbegrip, bewerkingen met getallen en het toepassen in vakspecifieke situaties.
  2. verhoudingen, breuken, procenten. Gebruiken van een verhoudingstabel, omzetten van verhoudingen in een decimaal getal of percentage, en het vergelijken van verhoudingen.
  3. meten en rekenen met grootheden en eenheden. Centraal bij dit onderdeel staat het kwantificeren van verschijnselen, waarbij grootheden en de daarbij behorende eenheden een belangrijke rol spelen
  4. verbanden, tabellen, grafieken, formules. Hierbij gaat het om het gebruik van tabellen en grafieken om kwantitatieve gegevens op een compacte en overzichtelijke manier weer te geven, om die vervolgens te kunnen aflezen en te interpreteren. Het beschrijven van een onderliggend verband (als dat er is) is een belangrijke vaardigheid hierbij.

Voorbeelden uit de kennisbasis:

  • omrekenen van Kelvin naar graden Celsius en omgekeerd;
  • rekenen met energie, vermogen en tijd (E=P.t);
  • rekenen met de relatie tussen frequentie en trillingstijd (f=1/T);
  • berekenen van de gemiddelde snelheid bij gegeven afstand en tijd met gebruik van eenheden;
  • construeren van st- en vt-diagrammen aan de hand van metingen en een st-diagram afleiden van een vt-diagram;
  • berekenen van gehalte van stoffen in mengsels en oplossingen;
  • berekeningen aan massaverhoudingen bij reactievergelijkingen uitvoeren;
  • berekenen, vanuit informatie op de verpakking van voedingsmiddelen, hoeveel van een bepaald voedingsmiddel nodig is hebt om in de dagelijkse behoefte aan een bepaalde voedingsstof te voorzien;
  • berekenen hoeveel inspanning je moet leveren om evenveel calorieën te verbruiken als het eten van een bepaalde snack binnenbrengt;
  • rekenen met schaal en schaalgetal;
  • kwantitatieve eigenschappen van een constructie berekenen (bijvoorbeeld lengten, oppervlaktes, hoeken);
  • overbrengingsverhouding bij een overbrenging berekenen.