Handelingsdimensie
De handelingsdimensie deelt denkvaardigheden in naar lagere en hogere denkvaardigheden.
Bij de lagere denkvaardigheden gaat het om het zich herinneren van feitelijke of conceptuele kennis, om het begrijpen van die kennis en ten slotte om het toepassen ervan in bekende situaties. Lagere denkvaardigheden doen met andere woorden een beroep op aangeleerd gedrag of reproductief denken.
Bij hogere denkvaardigheden (analyseren, evalueren en creëren) wordt nieuwe informatie samengebracht met informatie die al eerder is opgeslagen en wordt daarmee verbonden. Zo vind je antwoorden voor opgaven in onbekende situaties.
Opdrachten over de lagere denkvaardigheden hoeven niet vooraf te gaan aan de hogere denkvaardigheden. Wel zijn de hogere denkvaardigheden geworteld in lagere denkvaardigheden, zoals het maken van onderscheid, iets eenvoudig toepassen of analyseren. Ook zijn ze meestal gekoppeld aan voorkennis van het onderwerp.
Bij leerlingen in alle sectoren van het voortgezet onderwijs kan een beroep worden gedaan op hogere denkvaardigheden. Voor sommige sectoren, zoals het vmbo, moet dan de opdracht niet te moeilijk zijn.
Analyseren
Bij analyseren gaat het om het opdelen van materiaal in zijn samenstellende delen en om het bepalen van de relatie(s) tussen deze (onder)delen en de relatie(s) met een overkoepelende structuur.
De volgende handelingswerkwoorden kunnen gebruikt worden in opdrachten om te analyseren.
- In delen splitsen
- Patronen beschrijven
- Bewijzen voor conclusies aangeven
- Classificeren
- Onderzoeken
- Vergelijken
Er is sprake van analyseren als leerlingen bijvoorbeeld moeten aangeven wat de belangrijkste gedachte of conclusie is na lezing van een tekst of kennis te hebben genomen van andere bronnen als grafieken, tabellen of diagrammen. Die gedachte of conclusie moet niet expliciet (eenduidig) in de tekst of informatiebron terug zijn te vinden. In dat geval is er immers geen sprake van analyseren, maar van identificeren of begrijpen.
Evalueren
Bij evalueren gaat het om het vellen van een oordeel, gebaseerd op criteria en standaarden, door middel van controleren en bekritiseren.
Evalueren doet dus een beroep op kritisch denken:
- analyseren van argumenten en bewijs;
- conclusies trekken op basis van inductief of deductief redeneren;
- oordelen of waarderen;
- besluiten nemen of problemen oplossen.
De volgende handelingswerkwoorden kunnen gebruikt worden in opdrachten om te evalueren.
- Concluderen
- Beargumenteren
- Waarderen/waarde aangeven
- Bekritiseren
- Kiezen en de keuze rechtvaardigen
- Besluiten
Creëren
Bij creëren (ontwerpen) maken leerlingen gebruik van bestaande kennis om daarmee iets nieuws tot stand te brengen. Het gaat dan bijvoorbeeld om een nieuwe compositie met bekende elementen (zowel in conceptuele als in artistieke zin). Leerlingen kunnen ook, op basis van aanwezige en nieuw te verwerven kennis, iets volledig nieuws maken.
De volgende handelingswerkwoorden kunnen gebruikt worden in opdrachten om te creëren.
- Ontwerpen
- Scheppen
- Samenstellen
- Schrijven
- Ontwikkelen
- Voorspellen en extrapoleren
- Combineren kennis op verschillende terreinen