Bedoeling van het examenprogramma

13 december 2019

Het programma is erop gericht dat de leerlingen zich – als vervolg op de onderbouw – verder kunnen oriënteren (zowel in de breedte als in de diepte) op deelname aan bewegingscultuur en de daartoe relevante vaardigheden, kennis en houding kunnen verwerven

Onderwijs dient tenslotte een rol te spelen bij de toekomstoriëntatie van de leerlingen. In het geval van onderwijs in bewegen dient dat onderwijs een bijdrage te leveren aan de sportoriëntatie van kinderen in brede zin. Bewegingsonderwijs moet leerlingen helpen een verstandige en positieve keuze te maken voor 'zelfstandige, verantwoorde, perspectiefrijke en blijvende deelname aan de bewegingscultuur' (Stegeman, 2000). Het is daarom belangrijk dat de leerling onderzoekt wat voor hem of haar verantwoorde en perspectiefrijke deelname aan bewegingscultuur inhoudt. Lichamelijke opvoeding in de bovenbouw van het havo en vwo is in die zin de afronding van het proces van sportoriëntatie en keuze.

Aansluiting op de onderbouw

De relatie met de onderbouw ligt op het terrein van de verbreding en verdieping. Dat houdt in dat de leerlingen enerzijds (zelf) kunnen kiezen voor een verdere uitdieping van onderdelen die ze in de onderbouw al hebben gehad. Het gaat dan om een verdieping met betrekking tot de bewegingsvaardigheid (techniek), tactiek, gebruikte regels, materiaal, prestatieniveau, wedstrijdvormen en dergelijke. Nadrukkelijk vindt er ook een verdieping plaats van het zelfstandig werken en de regelvaardigheid van de leerlingen (vervullen van leidinggevende rollen). Voorts heeft de verdieping betrekking op de reflectie, de kennis over het bewegen, het vormen van een mening en het maken van keuzes.

Anderzijds komen er onderdelen aan bod die niet in de onderbouw aan bod zijn geweest. Denk aan activiteiten als (sport)klimmen, inline skaten, mountainbiking, zwemmen, schaatsen, watersporten, wintersporten en dergelijke. Behalve dergelijke keuzeactiviteiten zijn er ook binnen de gebruikelijke activiteitengebieden nieuwe mogelijkheden. Denk aan frisbee, cricket, hordenlopen, polsstokspringen, squash, worstelen, karate, enzovoort. Daarbij is van groot belang dat samen met de leerlingen wordt verkend op welke wijze de diverse bewegingsactiviteiten zich in de buitenschoolse context aandienen.