Aandachtspunten

21 januari 2020

Bij de uitgangspunten zijn, naast de karakteristiek en de kerndoelen van het leergebied kunstzinnige oriëntatie, acht aandachtspunten toegevoegd. Hiervoor is gekozen omdat er behoefte bleek aan concretisering van het leergebied kunstzinnige oriëntatie (Onderwijsraad & Raad voor Cultuur, 2012).

Deze aandachtspunten zijn nadere uitwerkingen van de karakteristiek en de kerndoelen van het leergebied. Ze zijn geformuleerd aan de hand van recente (wetenschappelijke) ontwikkelingen in het vakgebied en gevalideerd met leerkrachten en experts. De aandachtspunten zijn:

1. Binnen het leergebied kunstzinnige oriëntatie besteden alle kunstdisciplines en cultureel erfgoed aandacht aan aspecten van de volgende vaardigheden: produceren en/of reproduceren, receptie en reflectie

Binnen het leergebied kunstzinnige oriëntatie verwerven leerlingen een aantal leergebiedspecifieke vaardigheden. Ze leren tijdens het doorlopen van het creatieve proces: produceren/reproduceren, receptie en reflectie. Onder deze vaardigheden wordt verstaan:

  • produceren gaat over creëren en vormgeven, zoals het maken van werkstukken of een lied.
  • reproduceren gaat over het (opnieuw) uitvoeren van een bestaand werk, zoals het zingen van een lied of het spelen van een (bestaande) musical.
  • receptie gaat over het beleven van kunst en cultuur. Leerlingen kijken en luisteren naar theater, muziek of naar kunstwerken of cultureel erfgoed.
  • reflecteren is er op gericht dat leerlingen waarnemen, ideeën genereren, keuzes maken en (zichzelf) vragen stellen bij het maken (produceren), het uitvoeren (reproduceren) en het kijken en luisteren (receptie).

2. De kunstdisciplines en cultureel erfgoed besteden aandacht aan alle aspecten van het (cyclische) creatieve proces. De vaardigheid reflecteren is onderdeel van elke fase in dit proces:

Binnen kunstzinnige oriëntatie doorlopen leerlingen een (cyclisch) creatief proces. Dit proces bestaat uit een aantal fasen: oriënteren, onderzoeken, uitvoeren en evalueren. Deze fasen zijn niet scherp gescheiden, maar lopen in elkaar over en soms door elkaar heen. De vaardigheid reflecteren is onderdeel van iedere fase en zorgt ervoor dat de leerlingen gestimuleerd worden om na te denken over hun keuzes, de zeggingskracht van hun werk of de gebruikte materialen en technieken. De verschillende kunstzinnige vakdisciplines en cultureel erfgoed geven ieder op verschillende wijze vorm aan dit creatieve proces.

3. De belevingswereld van de leerling staat centraal bij de ontwikkeling van kennis en vaardigheden:

Het domein kunstzinnige oriëntatie sluit aan bij de belevingswereld van kinderen. Kinderen leren dat ze iets zien, horen, maken en uitvoeren dat niet alleen over anderen, maar ook over hen zelf gaat. Het is belangrijk om bij de vormgeving van kunstzinnige activiteiten worden vormgegeven, aandacht te hebben voor de aansluiting tussen de kennis en ervaring van leerlingen met het onderwerp, de kunstdisciplines of cultureel erfgoed en met aspecten van het creatieve proces. Dat hoeft overigens niet te betekenen dat er geen abstracte onderwerpen besproken kunnen worden.

Haanstra noemt dit 'authentieke kunsteducatie'. Binnen authentiek onderwijs "moet het onderwijs inhoudelijk georiënteerd zijn op de leefwereld van de leerlingen en hun voorkennis, het moet ruimte laten voor persoonlijke stellingname en aandacht schenken aan eigen interesses en behoeften" (Haanstra, 2001, p. 11). Dit heeft als doel betrokkenheid en motivatie te bevorderen en om voorkennis bij leerlingen te activeren. Het is meer dan enkel een didactisch middel, het gaat er bij authentieke kunsteducatie ook om dat de inhoudelijke thema's en de stijlen en uitingsvormen die leerlingen zelf van belang achten en buiten de school beoefenen, een plaats krijgen (Haanstra, 2011).

4. De inhouden van de kunstzinnige vakdisciplines en van cultureel erfgoed worden, waar mogelijk, in samenhang met elkaar en met andere leergebieden aangeboden.

Samenhang binnen kunstdisciplines (beeldend, dans, drama en muziek) en cultureel erfgoed is mogelijk omdat allen aspecten van het creatieve proces kennen. Elk vak binnen het leergebied kunstzinnige oriëntatie stelt de verbeelding centraal en geeft op eigen wijze vorm aan een proces van betekenisgeving. Er zijn relaties te leggen tussen de vakken, bijvoorbeeld in een multidisciplinaire opdracht. Eenzelfde relatie kan gelegd worden tussen de kunstdisciplines en cultureel erfgoed.

Daarnaast kan samenhang worden gezocht in inhouden en vaardigheden uit andere leergebieden, zoals het leergebied oriëntatie op jezelf en de wereld, taal en rekenen, in bijvoorbeeld thematische opdrachten. "In concreet onderwijs zijn doorgaans doelen uit verschillende hoofdstukken (leergebieden, red.) tegelijk van belang. Taal bijvoorbeeld komt voor bij alle vakken. Aandacht voor cultuur is niet beperkt tot het kunstzinnig domein. Omgaan met informatietechnologie geldt voor alle gebieden." (Rijksoverheid: Kerndoelenboekje, p. 9).

Het leergebied kunstzinnige oriëntatie is onderdeel van het brede gebied van cultuuronderwijs, zoals beschreven in het onderzoeksproject Cultuur in de Spiegel (Van Heusden, 2010). Ook levert het leergebied kunstzinnige oriëntatie een wezenlijke bijdrage aan de leergebiedoverstijgende doelen / 21ee-eeuwse vaardigheden.

5. Er is sprake van betekenisvol leren en divergente opdrachten.

Betekenisvol leren heeft binnen het leerplankader voor kunstzinnige oriëntatie een dubbele betekenis. Enerzijds gaat het over betekenisvolle opdrachten of thema's die aansluiten bij de professionele en amateurkunst. Anderzijds is er sprake van betekenisvol leren wanneer de opdracht of het thema aansluit bij de ontwikkeling en de belevingswereld van leerlingen. Daarbij vormen divergente opdrachten het startpunt voor betekenisvol leren binnen het leergebied kunstzinnige oriëntatie. De opdracht is open en er is niet één goede oplossing. Voor een deel bepalen leerlingen dus zelf hoe ze hun opdracht uitvoeren en hoe hun product eruit komt te zien. Tegelijkertijd moeten leerlingen voldoen aan de richtlijnen en leerdoelen voor die opdracht.

6. Het leren vindt zowel binnen- als buitenschools plaats:

Naast binnenschoolse activiteiten is het belangrijk om leerlingen activiteiten te laten ondernemen buiten de school. Daarbij kan gedacht worden aan het bezoeken van een theatervoorstelling, een concert, een monument of het bezoek aan een atelier van een kunstenaar. Doel hiervan is om kennis te maken met de vormen en rollen van kunst en cultuur in hun omgeving en tegelijkertijd de professionele en amateurkunst een plek te geven binnen het programma voor kunstzinnige oriëntatie op scholen. Deze ervaringen kunnen tevens het vertrekpunt zijn van waaruit de leerlingen eigen kunstzinnige activiteiten gaan ondernemen.

7. Het leren vindt plaats in onderlinge communicatie en in samenwerking tussen leerlingen.

In het leergebied kunstzinnige oriëntatie wordt veelvuldig een beroep gedaan op sociale vaardigheden. Veel activiteiten bestaan uit groepstaken, bijvoorbeeld onderling overleg of discussie, standpuntbepaling, presenteren, feedback geven en ontvangen en over waarderen en beoordelen. Bij beeldend onderwijs lijkt er vaak sprake te zijn van een individueel proces, maar overleg tussen leerlingen onderling en tussen de leerling en de leerkracht, stimuleert de reflectie op het beeldende proces en product. Muziek, drama en dans doen bijna altijd een beroep op deze sociale vaardigheden: je zingt, danst en speelt immers meestal samen.

8. Er is sprake van een procesgerichte didactiek.

Binnen de leerlijnen kunstzinnige oriëntatie neemt het (cyclische) creatieve proces een centrale rol in. Naast het kiezen van een betekenisvolle opdracht is ook de procesgerichte didactiek van invloed op de kwaliteit van het creatieve proces. Wanneer leerlingen de mogelijkheid krijgen om het creatieve proces goed te doorlopen, biedt dit verbreding en verdieping van de leeropbrengst.

Daarnaast biedt procesgerichte didactiek ruimte voor de eigen keuzes van leerlingen. In zekere mate bepalen leerlingen zelf hoe ze hun opdracht uitvoeren (proces) en hoe het product eruit komt te zien. Tegelijkertijd moeten zij aan de leerdoelen van de opdracht voldoen. De leerkracht stelt vragen en laat verschillende mogelijkheden zien.
In een creatief proces bewegen de leerlingen tussen twee referentiekaders, die ze in hun werk moeten zien te verenigen (Onna & Jacobse, 2013). Enerzijds bepalen leerlingen zelf hoe het werk eruit komt te zien: het interne referentiekader. Anderzijds handelen ze binnen de richtlijnen die door de leerdoelen van de opdracht zijn bepaald: het externe referentiekader. Het externe referentiekader bevat vakinhoudelijke criteria; het interne referentiekader bevat kindeigen criteria, bepaald door de persoonlijkheid, het ontwikkelingsniveau en de attitude van de leerling. De leerkracht richt zich in de begeleiding van het creatieve proces op de interacties tussen deze twee kaders en tracht de juiste balans te vinden tussen externe sturing en de ruimte voor eigen initiatieven van leerlingen.