Beeldend

30 oktober 2019

Kern van het vak

Bij beeldend onderwijs zijn leerlingen bezig met beelden en hun betekenis. Dat doen ze door zelf beeldend werk te maken, maar ook door er samen naar te kijken en er over te praten. Allerlei beeldende producten uit de omgeving komen daarbij aan bod: mode, foto's, schilderijen, games, illustratie, architectuur, etc. Leerlingen leren dat beelden een eigen taal spreken. Door de 'bril  van beeldend onderwijs' ervaren zij wat beelden kunnen uitdrukken. Maar bovenal leren ze over zichzelf; hoe ze hun waarnemingen, hun ervaringen, hun gevoelens, hun gedachten, hun fantasieën en hun ideeën in beelden kunnen vormgeven. Ze leren beeldende mogelijkheden van diverse materialen / technieken te onderzoeken en ontdekken dat zij beeldaspecten bewust kunnen hanteren om hun ideeën vorm te geven. Daarbij leren leerlingen de drie componenten die de basis vormen voor beeldend vormgeven op elkaar te betrekken: betekenis-vorm-materie.

  • Betekenis: datgene wat het beeld uitdrukt. Het gaat zowel om de betekenis die de maker wil uitdrukken, als de betekenis die de beschouwer aan het beeld geeft. Leerlingen ontdekken dat die twee niet altijd overeen hoeven te komen.
  • Vorm: de visuele aspecten die het beeld bepalen. Leerlingen leren hoe zij beeldaspecten als kleur, ruimte, textuur, compositie en vorm(soorten) kunnen hanteren om de zeggingskracht van hun beeld zo groot mogelijk te maken.
  • Materie: de materialen waarvan of waarmee het beeld is gemaakt. Leerlingen maken bij het beeldend vormgeven gebruik van de beeldende mogelijkheden van teken- en schildermaterialen, plastische materialen, materialen om ruimtelijk constructief te werken en virtuele materialen. Tegelijk leren ze welke gereedschappen en technieken geschikt zijn om deze materialen te bewerken.

Beeldend onderwijs omvat zowel het maken als het beschouwen van beelden. Reflecteren speelt bij het maken en bij het beschouwen van beelden een centrale rol. Reflectievragen als: Wat vind ik ervan? Wat doet het me? Hoe komt dat? helpen kinderen meer bewust naar beelden te kijken. Overwegen, keuzes maken, beoordelen, mening geven en beargumenteren zijn aspecten van reflecteren en maken onderdeel uit van elk vormgevingsproces.

Het specifieke van beeldend onderwijs is dat het altijd gaat om beelden en objecten met visuele en/of tactiele kwaliteiten. Typerend voor de beeldende vakken is dat leerlingen hun eigen beelden creëren in de vorm van tekeningen, schilderijen, foto’s, filmpjes, plastieken, textiele werken, bouwwerken en andere objecten met een gebruiksfunctie. Beeldende vormgeving en beeldende kunst gebruiken ze daarbij als inspiratiebron.

Naast het zelf vormgeven van beelden beschouwen leerlingen beelden in de wereld om hen heen. Ze leren over beeldende vormgeving en beeldende kunst in heden en verleden, hier en in andere werelddelen. Ze verdiepen zich in hun eigen beeldcultuur en hedendaagse kunst, en in kunstgeschiedenis en cultureel erfgoed. Daarbij gaat het om ervaren en beleven als ook om het ontwikkelen van kennis en waardering.

Samenhang

Leerlingen ervaren in hun eigen beeldcultuur samenhang tussen beeld en taal (tekst) binnen de grafische vormgeving van kinderboeken, tijdschriften, affiches, computerbeelden, reclamevormgeving en logo’s. In televisieprogramma’s en via digitale media als smartphone, tablet en computer worden zij geconfronteerd met steeds wisselende combinaties van (bewegend) beeld en geluid. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar media-educatie. Een beeldende les kan de ontwikkeling van taalvaardigheid ondersteunen en vergroten. Dat kan in de vorm van (beschouwings)gesprekken zijn, maar ook wanneer leerlingen moeten samenwerken. Beeldende vorming kan daarbij ook aansluiten bij leerinhouden en -activiteiten van andere leer- en vakgebieden, zoals oriëntatie op jezelf en de wereld, levensbeschouwing, sport en bewegen, dans, drama en muziek.

Binnen theaterproducties ontdekken zij de functie van beelden binnen theatervormgeving, zoals decor- en kostuumontwerp, belichting en de vormgeving van poppen, maskers en rekwisieten. Bij architectuur en andere bouw- en constructieopdrachten bestaat er een vanzelfsprekende samenhang met rekenen/wiskunde en natuur en techniek.

Samenhang tussen leergebieden en/of vakken kan ook tot stand komen rond een (wereldoriënterend) thema of onderwerp. De betekenis die kinderen aan het thema geven is dan leidend voor de keuze van de vakken die het meest geschikt zijn om dit specifieke thema uit te werken. Thema’s die zich richten op cultureel erfgoed bieden bijvoorbeeld veel mogelijkheden voor samenhang tussen vakken.

Globale ontwikkeling

​Groep 1-2
​Voor jonge kinderen is beeldend vormgeven aanvankelijk een sensopathisch spel met materiaal. Zij genieten van tastervaringen met verf, klei, zand en water en staan open voor toevallige ontdekkingen. Ze tekenen en schilderen om het plezier in de beweging en ontdekken dat ze op die manier sporen kunnen achterlaten op papier. Uit dit spel ontwikkelt zich een meer bewust vormgevingsproces, waarin zij ontdekken dat vormen betekenis kunnen hebben voor henzelf en voor anderen. Al werkende vertellen zij verhalen bij hun tekening en ontdekken dat bepaalde tekens kunnen verwijzen naar objecten uit de werkelijkheid. Een cirkel kan het wiel van een auto representeren, maar ook het hoofd of de buik van een mens- of een dier. Beeldend vormgeven wordt steeds meer een manier om te communiceren over ervaringen in hun leven. Naar mate kleuters hun tekens meer gaan variëren met allerlei toevoegingen groeit hun capaciteit om zich in beelden uit te drukken.
Bij het beschouwen van beelden ligt het accent op associëren. Kleuters hebben belangstelling voor beelden die associaties oproepen met de dingen uit hun eigen leven:‘ wij hebben thuis ook zo een….’ Kunstwerken kunnen voor hen ook volledig abstract zijn. Kleuters zijn gevoelig voor kleur en houden ervan in abstracte schilderijen kleuren te benoemen en erbij te associëren: ‘die vorm lijkt wel op…’
​Groep 3-4
​Omstreeks een jaar of 6 neemt de belangstelling voor de realiteit toe. Als gevolg daarvan ontwikkelen kinderen steeds vaker tekenschema’s om objecten weer te geven, soms met stereotype kleuren. Tekenschema’s geven kinderen houvast. Een huis heeft altijd een puntdak, het gras is groen en de lucht is blauw. Gerichte tekenopdrachten waarbij kinderen nieuwe ervaringen opdoen dagen hen uit om vaste tekenschema’s en stereotiep kleurgebruik te doorbreken. Beeldbeschouwing kan daarbij een belangrijke rol spelen. Hoewel associëren nog steeds belangrijk blijft kunnen zij de dingen beter benoemen. Ze krijgen meer oog voor verbanden binnen een tekening of schilderij en bekijken niet meer alle elementen afzonderlijk.
Ondanks dat de realiteit belangrijker wordt, staan kinderen op die leeftijd nog steeds open voor vormen en kleuren die niet met de werkelijkheid overeenkomen. De koe op een schilderij mag gestileerd en geel zijn, mits zij aan een paar essentiële kenmerken kunnen herkennen dat het een koe is.
De ruimtelijke beeldende ontwikkeling groeit. Kinderen krijgen meer controle over hun fijne motoriek en hun handvaardigheid neemt toe. Ze kunnen planmatiger werken waardoor zij meer inzicht krijgen in de stappen die nodig zijn om ruimtelijke beelden te maken.
Groep 5-6
​De belangstelling voor een naturalistische weergave neemt verder toe. Ook het inzicht in causale verbanden groeit. Kinderen laten zich inspireren door onderwerpen uit de wereldoriëntatie en gaan steeds meer verhalend tekenen met oog voor detail en onderlinge relaties. Ook tekenen naar de directe waarneming heeft hun belangstelling. Kinderen worden kritischer ten opzichte van hun eigen werk en gaan steeds bewuster materialen/technieken en beeldaspecten hanteren. In hun tekening gebruiken ze vaker de hele beeldruimte en ontdekken dat ze door meer grondlijnen en/of overlapping diepte kunnen suggereren op een plat vlak. Ze ontdekken dat schilderen een andere werkwijze vraagt dan tekenen en dat ze in een schilderij vormen kunnen opbouwen uit kleurvlekken. Aandacht voor beeldbeschouwingsactiviteiten en de rol van beeldaspecten en de beeldende mogelijkheden van  materialen en technieken in beeldende vormgeving en kunst kan leerlingen sterk stimuleren bij het vormgeven aan hun eigen beeldende werk. Kinderen van deze leeftijd worden gevoeliger voor ruimtelijke vormgeving en ook hier kan aandacht voor het beschouwen van ruimtelijke beelden en hun constructies helpen om tot nieuwe oplossingen te komen voor hun geboetseerde of met hout of karton geconstrueerde beelden. De technische vaardigheid en het inzicht in technische principes van kinderen neemt steeds meer toe en voor bouw- en andere constructieve activiteiten hebben zij vaak veel belangstelling.
Groep 7-8
​Kinderen in de bovenbouw hebben veel behoefte aan houvast en veiligheid in hun beeldende werk. Ze zijn kritisch en stellen hoge eisen aan hun beeldende werk. Ze kunnen snel ontmoedigd raken, omdat ze ontdekken dat zij vaak onvoldoende in staat zijn om in hun tekening tot een natuurgetrouwe weergave te komen. Daarom kopiëren veel kinderen graag, zowel beelden uit hun eigen beeldcultuur als beelden van kunstenaars. Ze zijn gevoelig voor bepaalde visuele effecten en leren elkaar allerlei tekentrucjes. Kinderen met aanleg tekenen gedetailleerde tekeningen naar de directe waarneming, kinderen met minder aanleg zoeken soms veiligheid in abstracte vormen met kleurvlakken. Ze krijgen steeds meer oog voor de communicatieve functie van beelden en ontdekken dat beelden een bepaalde bedoeling kunnen hebben. Werken vanuit beeldende kunst of vormgeving kan kinderen houvast geven wanneer zij kunnen werken aan opdrachten met een communicatieve functie. Bijvoorbeeld een affiche waarin met symbolen een bepaalde boodschap overgebracht wordt, of decor- en kostuumontwerp die de betekenis van een dans-, muziek- of theaterproductie versterkt. Kinderen krijgen steeds meer oog voor de samenhang tussen het gebruik van beeldaspecten, materialen/technieken en de betekenis/zeggingskracht van een beeld en kunnen daarover met elkaar in gesprek gaan. Ze hebben een breder repertoire aan werkwijzen opgebouwd en kunnen steeds zelfstandiger vormgeven. Er veel is belangstelling voor technisch constructieve opdrachten waarin zij hun technische vaardigheden en kennis van technische principes kunnen demonstreren.