Toetsmatrijzen en handelingswerkwoorden

13 december 2019

Bij het formuleren van leer- en toetsdoelen kunt u gebruikmaken van onderstaande matrix, behorend bij de taxonomie van Bloom.

Toetsmatrijzen

De verticale kolom geeft de kennisdimensies weer, de horizontale kolom de denkprocessen.

  • Een vraag als 'noem twee kenmerken van …' is een vraag die betrekking heeft op het zich herinneren van feitelijke kennis. Deze vraag heeft dan betrekking op het toetsdoel: de leerling kan kenmerken noemen van …
  • Een opdracht als 'analyseer deze spotprent' heeft  betrekking op analyseren met behulp van procedurele kennis (kennis over het systematisch analyseren van spotprenten).

Het  formuleren van leerdoelen en het maken van toetsvragen met behulp van de taxonomie van Bloom (pdf, 22 kB) geeft geen informatie over de moeilijkheidsgraad van een opdracht. Er zijn bijvoorbeeld moeilijke en makkelijke begripsvragen of evaluatievragen. De moeilijkheidsgraad van opdrachten wordt bepaald door verschillende factoren (zie Wat maakt een opdracht moeilijk?).

Toetsmatrijzen kunnen ook gebruikt worden om een blauwdruk van de toets (pdf, 47 kB) te maken. De volgende aspecten worden er dan in vastgelegd:

  • de leerdoelen (toetstermen);
  • de verdeling van de vragen over de toetstermen;
  • de verdeling van de vragen volgens een taxonomie;
  • de verdeling van de vragen over de historische vaardigheden.

Handelingswerkwoorden

Hieronder staat een overzicht van handelingswerkwoorden die zijn ontleend aan de (gereviseerde) taxonomie van Bloom.

Lagere denkvaardigheden

Herinneren (kennis)

Een kennisvraag is er op gericht dat je bepaalde feitelijke informatie kunt onthouden en die later kunt reproduceren.

  • herkennen;
  • opsommen;
  • definiëren;
  • beschrijven;
  • aangeven;
  • aanduiden;
  • noemen.

Begrijpen (inzichtvragen)

Over inzichtvragen moet je meestal even nadenken, je moet de relevante leerstof onderkennen en het antwoord in eigen woorden weergeven. Je moet de leerstof kunnen uitleggen.

  • uitleggen;
  • toelichten;
  • selecteren en samenvatten;
  • een verklaring geven;
  • in eigen woorden weergeven;
  • een tekening maken van;
  • voorspel gevolgen;
  • voorbeelden geven;
  • uitleggen;
  • grote lijnen aangeven;
  • beschrijven;
  • verschillen en overeenkomsten aangeven (kan ook analyseren zijn).

Toepassen

Bij toepassingsvragen moet je de leerstof in een onbekende situatie gebruiken om een probleem op te lossen.

  • een plan ontwikkelen;
  • oplossingen voorstellen;
  • aantonen/bewijzen dat;
  • laten zien hoe;
  • kennis gebruiken in een situatie;
  • concrete gevallen toetsen aan abstracte definities;
  • een opgave oplossen of berekening maken.

Hogere denkvaardigheden

Analyseren

Bij analysevragen breek je de leerstof op en breng je de onderdelen met elkaar in verband. Daarvoor moet je kritisch en diepgravend studeren. Analysevragen zijn essentieel om kennis uit een leersituatie toe te kunnen passen in de praktijk.

  • in delen splitsen;
  • patronen beschrijven;
  • bewijzen voor conclusies aangeven;
  • classificeren;
  • onderzoeken;
  • vergelijken.

Evalueren (beoordelingsvragen)

Een beoordelingsvraag is gericht op een beargumenteerd oordeel en standpunt. Je beoordeelt een idee op zijn waarde, kiest uit verschillende oplossingen voor een probleem, of je beoordeelt een kunstwerk. Je ontwikkelt en verdedigt een opinie.

  • concluderen;
  • beargumenteren;
  • waarderen/waarde aangeven;
  • bekritiseren;
  • kiezen en de keuze rechtvaardigen;
  • besluiten.

Creëren (ontwerpvragen)

Ontwerpvragen zijn erop gericht onderdelen samen te brengen tot iets nieuws. Je moet creatief omgaan met kennis en inzichten. Bij ontwerpvragen zijn zeer uiteenlopende antwoorden mogelijk.

  • ontwerpen;
  • scheppen;
  • samenstellen;
  • schrijven;
  • ontwikkelen;
  • voorspellen en extrapoleren;
  • combineer kennis op verschillende terreinen.