A15 (havo) / A16 vwo: Contexten

20 december 2022

De kandidaat kan de in Domein A genoemde vaardigheden en de in Domeinen B tot en met F genoemde concepten ten minste gebruiken:

  • havo: in beroepscontexten en in leefwereldcontexten;
  • vwo​: in wetenschappelijke contexten, in beroepscontexten waarvoor een wetenschappelijke opleiding is vereist en in leefwereldcontexten.

Typering

Deze eindterm beschrijft de kern van de vernieuwing van het examenprogramma: dat leerlingen hun biologische kennis kunnen gebruiken in welke context dan ook. Leerlingen leren biologische concepten die hen nu en later in hun persoonlijk leven en in hun vervolgopleiding van pas kunnen komen. Voor havo en vwo is dat perspectief enigszins verschillend, vandaar de verschillende formuleringen.

​​Suggesties voor uitwerking

Het draait hierbij om de invulling van wat een context is en van wat onder 'gebruiken' wordt verstaan. Kort door de bocht gezegd is een context een omgeving waarin 'iets' – i.c. een biologisch concept – zijn betekenis krijgt. Daarbij kan een context beschouwd worden als een handelingspraktijk, waarin de deelnemers samen bepaalde doelen nastreven. Voorbeelden van dergelijke praktijken zijn een dierentuin, een microbiologisch lab en een dierenwinkel. De deelnemers zijn dan onder andere dierenverzorgers, dierenartsen, laboranten, onderzoekers, winkeliers en klanten. De praktijken kunnen vanuit dat perspectief gezien worden als beroepscontext, wetenschappelijke context of leefwereldcontext. In het onderwijs is er (meestal) sprake van een gedidactiseerde/gesimuleerde praktijk, want de leerlingen werken niet echt in een dierentuin of iets dergelijks.

SLO heeft een concept-contextvenster (pdf, 36 kB) (zie ook beschrijving op de Ecent website) ontwikkeld dat de verschillende manieren om contexten en vakinhoud te combineren in kaart brengt.

Op basis van het concept-contextvenster heeft SLO een handleiding uitgegeven voor ontwikkelaars (zie hiervoor ook de Ecent website).

In de examenpilot is lesmateriaal ontwikkeld vanuit deze benadering. Hoewel daarbij uiteenlopende didactische keuzes zijn gemaakt, is er wel sprake van een grootste gemeenschappelijke deler. Deze is samen te vatten in de volgende punten.

  1. De contexten worden benaderd vanuit het perspectief van een deelnemer.
    Soms worden de leerlingen expliciet in de rol van een deelnemer van de context geplaatst (bijvoorbeeld de educatieve medewerker die een tentoonstelling moet voorbereiden in Cellen vertellen), soms wordt over de schouder van een deelnemer gekeken (bijvoorbeeld bij de gedragsonderzoekers in Lovers & losers).
  2. Er is sprake van meer dan één context.
    Omdat een concept in verschillende contexten meestal een (iets) andere betekenis heeft, is het gebruik ervan in één context niet toereikend. Binnen de pilotmodules wordt daarom vrijwel steeds meer dan één context gebruikt, waarin centrale concepten terugkomen. Bovendien komen concepten in meer dan één module voor. Elk concept komt dus zeker meer dan één keer in het hele programma voor. Zo ontstaat een spiraal door het hele lesprogramma, waarbij concepten steeds rijkere betekenissen en meer relevantie voor leerlingen krijgen.
  3. De biologische concepten die in de contexten functioneren, worden geëxpliciteerd.
    Vaak gebeurt dit met behulp van een of meer conceptmaps waarin de concepten en hun onderlinge relaties worden weergegeven. Het accent komt zo ook op de centrale concepten te liggen.
  4. De biologische concepten die in de contexten functioneren, worden gerecontextualiseerd.
    Als er twee contexten na elkaar worden doorlopen, is er meestal een schakelles die de verbinding tussen beide vormt. Vaak valt deze samen met het expliciteren van de betekenis van de concepten in de eerste context. Recontextualiseren betekent ook dat met behulp van de concepten de relatie met de tweede context gelegd wordt, bijvoorbeeld door overeenkomsten en verschillen in de betekenis van de concepten in beide contexten te benoemen.
    Net als leren omgaan met een microscoop niet voorstelbaar is zonder een microscoop-practicum, zo is het leren gebruiken van biologische concepten in contexten niet goed denkbaar zonder het op enigerlei wijze gebruiken van contexten in het onderwijs. En dat kan op heel verschillende manieren.

​​​Suggesties voor beoordeling

In de modules van de pilot vindt de toetsing ook meestal in contexten plaats. In een toets kunnen de contexten uit de voorgaande lessen opnieuw aan de orde komen. Maar door (ook) een andere context in een toets aan te snijden, wordt nagegaan of en in hoeverre de leerlingen in staat zijn de concepten in nieuwe relevante contexten te gebruiken.

Eigenlijk wordt deze vaardigheid getoetst in alle toetsvragen waarin leerlingen eerder verworven concepten moeten gebruiken in een nieuwe context. Een specifieke vraagvorm is die waarin leerlingen expliciet gevraagd wordt concepten van de ene context naar de andere over te zetten. Dit wordt in sommige modules, zoals Ziekteverwekkers, afweer en behandeling, wel expliciet in een opdracht gevraagd, maar niet beoordeeld met een cijfer.