Zoeken
verfijn de resultaten
Commissioned by CIDREE, a European network of national institutes for curriculum development and educational research, SLO administered a questionnaire among primary school teachers to inventory the resources thet use in their art classes.
In het schoolvak Culturele en Kunstzinnige Vorming (CKV) staat 'kunst actief meemaken' voorop. Maar wat gebeurt er in de praktijk om dit te realiseren? Op welke manier doen leerlingen bijvoorbeeld nieuwe kunstervaringen op? Hoe maken zij bij dit vak een cultureel groeiproces door? En hoe begeleiden en bewaken hun docenten CKV dit proces? SLO heeft in opdracht van Ministerie van OCW de Monitor CKV uitgevoerd om zicht te krijgen op hoe het vernieuwde examenprogramma CKV tijdens de lessen wordt uitgevoerd en ervaren. In 2018 zijn de ervaringen van docenten onderzocht en is hen ook gevraagd naar hoe zij dachten dat hun leerlingen dit vak ervaren. In de meting van 2019 zijn de docenten opnieuw bevraagd maar komen ook de leerlingen zelf aan het woord. De resultaten van die tweede meting zijn te vinden in dit rapport.
Domeinbeschrijving geeft overzicht van hoe het curriculum voor kunstzinnige oriëntatie eruitziet, om vanuit dat overzicht te komen tot inhouden die gepeild moeten worden. In 2024 voert de Inspectie een peilingsonderzoek uit onder scholen in het primair onderwijs.
De kandidaat oriënteert zich op het belang van beeldende kunst en vormgeving in de maatschappij.
De kandidaat kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren, samenwerking en informatie verwerven en verwerken.
De kandidaat beheerst een aantal strategische beeldende vaardigheden die bijdragen tot de ontwikkeling van zijn leervermogen.
De kandidaat kan naar aanleiding van een probleemstelling – autonoom en toegepast – beeldend werk maken.
De kandidaat kan een beeldende probleemstelling verkennen, analyseren, oplossen en uitvoeren.
De kandidaat kan een werkplan opstellen, bewaken en uitvoeren, zijn werkproces vastleggen, ordenen en presenteren en erop reflecteren.
De kandidaat kan aspecten van de voorstelling en vormgeving zó gebruiken dat ze een bijdrage leveren aan de zeggingskracht van het eigen beeldend werk.
De kandidaat kan in eigen beeldend werk de aspecten van de voorstelling en van de vormgeving benoemen en toelichten.
De kandidaat kan een relatie leggen tussen eigen beeldend werk en beeldend werk van anderen aan de hand van de aspecten van de voorstelling en van de vormgeving.