Concept-contextbenadering

13 december 2019

In navolging van de vernieuwingen van de examenprogramma’s voor natuurkunde, scheikunde, biologie, NLT en economie is gekozen voor de concept-contextbenadering.

Deze benaderingswijze biedt structuur en ordening bij de inrichting van een nieuw examenprogramma en tevens mogelijkheden om overladenheid en versnippering te verminderen.

In de nadere uitwerking van de concept-contextbenadering bij maatschappijwetenschappen werd duidelijk dat deze verschilt van die bij de bètavakken en bij economie. Maatschappijwetenschappen is altijd een context-vak geweest in de zin dat de maatschappelijke werkelijkheid zelf de context is waarin leerlingen kennis en inzicht verwerven. In de keuze voor de concept-contextbenadering wordt getracht de concepten centraler te stellen, deze in aantal te beperken en om deze te leren toepassen op allerlei contexten.

Daarbij is de keuze gemaakt om – in tegenstelling tot andere vakken – wel een aantal contexten voor te schrijven en die mede object van het examenprogramma te maken. Daarmee worden bij het vak maatschappijwetenschappen de contexten zowel doel (iets te weten komen over bijvoorbeeld samenlevingsvormen) als middel (aan de hand van samenlevingsvormen het concept vorming leren). Naast de in de syllabus voorgeschreven contexten kunnen docenten ook de keuze maken voor andere contexten in het schoolexamen.

De gemeenschappelijke basisstructuur van het programma dat geordend wordt vanuit een concept-contextbenadering bestaat uit een kader van concepten. Deze 'body of knowledge' heeft een min of meer continu karakter en is minder aan verandering onderhevig dan de contexten.

Concepten

Concepten zijn de basis- of grondbegrippen van het vak. Leerlingen leren deze concepten toe te passen op verschillende contexten, waardoor ze tot gereedschap worden om de werkelijkheid te analyseren. Dat gebeurt op de eerste plaats aan de hand van de in de syllabus voorgeschreven context voor het centraal examen, maar ook aan de hand van andere contexten. Concepten brengen voor de leerlingen verbanden aan tussen de verschillende contexten.

Er zijn vier hoofdconcepten (vorming, verhouding, binding en verandering), die ieder het vertrekpunt vormen van een inhoudelijk domein. Ieder hoofdconcept is nader uitgewerkt in sociologische en politicologische kernconcepten. De hoofd- en kernconcepten zijn voor havo en vwo hetzelfde. Verder komen in het programma bij de verschillende contexten nog specifieke begrippen aan de orde.

Een voorbeeld van de concepten die voorkomen bij het domein B Vorming in het havo-programma.

Domein B

Hoofdconcept

vorming
Sociologische kernconcepten socialisatie, acculturatie, identiteit, cultuur, sociale cohesie, sociale institutie, sociale ongelijkheid, rationalisering, individualisering
Politicologische kernconcepten politieke socialisatie, ideologie, macht, gezag, conflict, samenwerking, democratisering

Het volledige overzicht van de hoofd- en kernconcepten vindt u in het rechtermenu onder downloads.

Een belangrijk uitgangspunt bij de gekozen hoofd- en kernconcepten is dat er onderling verband aan te brengen is tussen de hoofd- en kernconcepten.

Was er in het eerdere programma nog sprake van min of meer losse begrippen, in het nieuwe programma is sprake van een ordening van sociologische en van politicologische kernconcepten rondom een hoofdconcept.

Contexten

Contexten zijn concrete maatschappelijke thema's, problematieken en processen, die leerlingen zicht bieden op de werkelijkheid en waar de concepten op toegepast kunnen worden. Omdat de contexten van maatschappijwetenschappen een eindeloze reeks van maatschappelijke thema's vormen, is een aantal criteria geformuleerd (Schnabel, 2009) waaraan de contexten moeten voldoen:

  • Contexten slaan bruggen tussen werkelijkheid en concepten.
  • Contexten leggen verbindingen tussen concepten.
  • Contexten bieden een mogelijkheid om een deel van de maatschappelijke werkelijkheid te analyseren.
  • Contexten moeten voldoende actuele leerstof bieden om te kunnen analyseren.
  • Contexten bieden mogelijkheden om zowel sociologische als politicologische kernconcepten te verhelderen.
  • Contexten lenen zich om de tijd- en plaatsdimensie te analyseren.
  • Contexten moeten praktisch hanteerbaar zijn en concrete handreikingen bieden.

Contexten zijn te herleiden tot een aantal categorieën:

  1. actuele gebeurtenis (domein G en domein F);
  2. instituties (samenlevingsvormen, kiesstelsel);
  3. beleidsterreinen (integratiebeleid, veiligheidsbeleid);
  4. algemene maatschappelijke verschijnselen (consumptiemaatschappij, populisme);
  5. maatschappelijke veranderingsprocessen (het ontstaan van de moderne westerse samenleving, globalisering van de maatschappij en politiek, multiculturele samenleving).

De categorieën kunnen beschouwd worden als oplopend van concreet naar abstract, waarbij de categorieën 4 en 5 mogelijk meer geschikt zijn voor het vwo-examenprogramma, omdat leerlingen daarbij meer over een helikopterview moeten beschikken waarmee naar de samenleving gekeken wordt en meer theorieën moeten beheersen die gaan over de kernconcepten.

Het feit dat in het nieuwe examenprogramma concepten moeten kunnen worden toegepast op de contexten levert een andere invulling van de eindtermen op. Daarin zijn zo veel mogelijk al verbanden gelegd met de concepten.

Een voorbeeld.

Domein E Verandering, eindterm 18 (havo-programma):

De kandidaat kan beschrijven hoe rationalisering, individualisering en institutionalisering worden beschouwd als typerend voor de ontwikkeling van westerse samenlevingen van traditioneel naar modern.

Dit heeft tevens gevolgen voor de vragen die gesteld gaan worden op een schoolexamen en de opgaven voor het centraal examen. Er zal meer nadruk komen te liggen op de hogere denkvaardigheden en er zullen meer vragen gaan over het conceptueel kader, over de 23 kernconcepten en de verbanden ertussen.

Belangrijk verschil tussen het centraal examen en het schoolexamen is dat de contexten voor het centraal examen voorgeschreven zijn en dat die voor het schoolexamen niet voorgeschreven zijn. Verder zijn de domeinen F en G (over de sociale en politieke actualiteit) in te vullen door de docent en de leerling (in samenspraak met de docent).