Zoeken - zoekresultaten
verfijn de resultaten
De voor scheikunde noodzakelijke rekenkundige en wiskundige vaardigheden zijn opgenomen in de syllabus.
Kleuters gebruiken omgangstaal, waarin telwoorden en bijvoorbeeld woorden als 'groter en kleiner' een rol spelen. Leerlingen uit de bovenbouw beredeneren alledaagse problemen zoals "Wat is goedkoper: Een inktcartridge (voor de printer) van 16 ml voor € 17.50 of 22 ml voor € 22.50?". Bij het oplossen van dit probleem kunnen kinderen verschillende niveaus van wiskundige taal gebruiken, zoals bijvoorbeeld alledaagse taal waarin het gaat om "meer inkt voor hetzelfde geld", of een verhoudingstabel, een grafiek of een kruisvermenigvuldiging, waarin de verhoudingen tussen getallen centraal staan. Al naargelang de manier waarop de kinderen het probleem oplossen gebruiken ze in het denken en rekenen meer alledaagse of juist meer zuiver wiskundige begrippen en daarmee ook meer alledaagse of juist meer wiskundige taal.
Bij communicatie in dit kader kan gedacht worden aan het correct gebruik van wiskundige termen, symbolen en notaties bij het oplossen van problemen, het gebruik van reken- en wiskundige modellen en bij redeneringen.
Volgens de auteur zal het onderwijs zich moeten concentreren op reken-wiskundige kennis die complementair is aan wat deze apparaten doen.
De vaardigheden zijn onderverdeeld in drie categorieën:
Algemene vaardigheden — profieloverstijgend niveau: subdomeinen A1 t/m A4. Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden — bètaprofielniveau: subdomeinen A5 t/m A9. Natuurkundige vakvaardigheden: subdomeinen A10 t/m A15.