Nederlands - Taalbeschouwing, waaronder strategieën - kerndoel 11 - Groep 3 en 4 - Wat doet de leraar


De leerlingen leren een aantal taalkundige principes en regels. Zij kunnen in een zin het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en delen van dat gezegde onderscheiden. De leerlingen kennen:

  • regels voor het spellen van werkwoorden;
  • regels voor het spellen van andere woorden dan werkwoorden;
  • regels voor het gebruik van leestekens.

Groep 3 en 4


Wat doet de leraar?

  • De leraar gaat uit van een didactische lijn voor spelling, waarbij de leerstof is opgedeeld in overzichtelijke eenheden, die tussentijds met behulp van controledictees worden geëvalueerd. Om de motivatie van kinderen voor het leren spellen te stimuleren, is het van belang dat zij succeservaringen opdoen. Dit kan bijvoorbeeld door kinderen aan de hand van grafieken te laten zien welke vooruitgang zij in de tijd boeken.
  • Zij geeft specifieke aandacht aan allochtone kinderen, omdat deze kinderen problemen kunnen hebben bij het interpreteren van klankcontrasten die in de eigen taal niet voorkomen. Ook geeft zij deze kinderen extra begeleiding op de woordvormingsprincipes in de taal, omdat het voor hen vaak moeilijk is om hier greep op te krijgen.
  • Zij vraagt kinderen meteen na het schrijven hun teksten op spelfouten te controleren, vanwege het belang van een snelle terugkoppeling. Geleidelijk aan slijpt deze zelfcontrole in.
  • Zij geeft instructie in het gebruik van eenvoudige interpunctie.
  • Zij staat model door zelf tijdens het schrijven hardop de spellingregels en principes te verwoorden.
  • De leraar geeft de kinderen veel gelegenheid om te schrijven, zodat de kinderen zich bewust worden van de regelmatigheden in de spelling.
  • Zij signaleert aan de hand van het Protocol Leesproblemen en Dyslexie welke kinderen problemen hebben met spellen.
  • Zij begeleidt en stimuleert de kinderen met spellingproblemen extra, aan de hand van de aanwijzingen in het Protocol. Zij schenkt hierbij veel aandacht aan structuuroefeningen.