Nederlands - Taalbeschouwing, waaronder strategieën - kerndoel 11 - Groep 3 en 4 - Wat doen de kinderen


De leerlingen leren een aantal taalkundige principes en regels. Zij kunnen in een zin het onderwerp, het werkwoordelijk gezegde en delen van dat gezegde onderscheiden. De leerlingen kennen:

  • regels voor het spellen van werkwoorden;
  • regels voor het spellen van andere woorden dan werkwoorden;
  • regels voor het gebruik van leestekens.

Groep 3 en 4


Wat doen de kinderen?

  • De kinderen in groep 3 leren de elementaire spelhandeling. Ze leren klankzuivere woorden te schrijven door de afzonderlijke klanken uit het gesproken woord te analyseren en daar de corresponderende letters bij te koppelen.
  • In groep 4 leren kinderen woorden met specifieke spellingpatronen (vaste tekencombinaties) schrijven, zoals woorden eindigend op -nk/-ng,
  • -uw/-eeuw/-ieuw, -aai/-ooi/-oei en clusters van medeklinkers zoals schr-,
    -rnst en -cht.
  • Ze oefenen de spelling van deze woorden via visuele inprenting, via analogie of via auditieve informatie. Bij visuele inprenting krijgen ze afzonderlijke woorden te zien, bijvoorbeeld op een woordkaartje, en spreken ze tegelijkertijd het woord uit. Nadat ze het woord goed hebben bekeken, draait de leraar het kaartje om en schrijft elk kind het woord zonder visuele ondersteuning op. Vervolgens vergelijken zij het opgeschreven woord onmiddellijk met het woord op het kaartje.
    Bij het oefenen van de spellingpatronen via analogie maken de kinderen gebruik van de overeenkomsten met andere woorden. Op basis van een grondwoord (bijv. leeuw) gaan kinderen via associatie nieuwe doelwoorden spellen (bijv. meeuw, geeuw). Door woorden met eenzelfde spellingpatroon na te schrijven, slijpen de kinderen die patronen geleidelijk aan in.
  • De kinderen leren woorden spellen waarbij de koppeling foneem/grafeem niet eenduidig is en die ook niet via het toepassen van spellingregels kan worden achterhaald (dit zijn historisch afgeleide schrijfwijzen), bijv. ei/ij, au/ou, c/k. Ze oefenen de spelling van deze woorden via visuele inprenting.
  • Ze leren woorden spellen met de stomme e: verkleiningsuitgangen -je, -tje, -pje, -etje, voorvoegsels ge-, be-, ver-, te-, lidwoorden de, het, een en uitgangen -en, -em, -er, -el, -es, -et.
  • Ze leren woorden met open en gesloten lettergrepen (bommen-bomen) schrijven. Ze leren de verenkelingsregel en de verdubbelingsregel.
  • De kinderen corrigeren gezamenlijk met de leraar en klasgenoten spelfouten. Ze leren hiermee om in hun eigen teksten spelling- en interpunctiefouten op te sporen en te corrigeren.
  • Ze kunnen zinnen markeren met behulp van hoofdletters en punten.
  • Ze hebben door wat vraagzinnen en uitroepzinnen zijn en maken gebruik van vraagteken en uitroepteken.
  • De kinderen houden een eigen spellingschrift bij, waarin zij op een overzichtelijke manier de geleerde spellingcategorieën weergeven. Ze kunnen het schrift als naslagwerk gebruiken bij het schrijven van teksten.
  • Ze passen geleerde spellingprincipes en eenvoudige leestekens toe in functionele schrijfteksten.