Kunstzinnige oriëntatie - leerlijn A - Groep 7 en 8 - Wat doen de kinderen


leerlijn kunstzinnige oriëntatie: algemeen


Groep 7 en 8


  • De kinderen vormen zich beelden van het heden en het verleden door middel van verschillende, eenvoudige historische bronnen, zoals objecten, plattegronden, teksten, films, foto's, namen van straten, buurten en steden. Ze ontdekken dat ze met meer bronnen een completer beeld van het verleden krijgen. Ze doen bijvoorbeeld onderzoek naar een bepaalde buurt, bekijken de straatnaambordjes en zoeken naar de herkomst van de namen (de Pistolengang, de Pijpenbakkerssteeg, de Nonnenplaats) en raadplegen daarbij een (foto)archief.
  • De kinderen bezoeken archieven, bibliotheken en musea, doen onder leiding van medewerkers onderzoek en leren iets over de functie van deze instellingen.
  • Ze maken een architectuur- of landschapswandeling rond hun woonplaats en maken foto's van karakteristieke historische gebouwen en bijzonderheden in het landschap. Ze gaan na hoe deze gebouwen en karakteristieke landschapselementen zijn ontstaan.
  • Ze leren dat cultuurerfgoed een deel is van werelderfgoed. Ze praten over criteria voor erfgoed, zoeken er voorbeelden van erfgoed bij en maken hiervan een presentatie of verslag.
  • Ze leren over verschillen en overeenkomsten in gebruiken, gewoonten en rituelen tussen de eigen en andere culturen. (zie het doorkijkje 'Rituelen en gebuiken')
  • De kinderen leren dat in verschillende leeftijdsgroepen en (sub)culturen andere omgangsvormen gewoon zijn, bijvoorbeeld 'u' zeggen of tutoyeren, begroeten met een hoofdknik, handgebaar, omhelzing.
  • Ze lezen historische jeugdliteratuur of (vertalingen van) verhalen en teksten uit verschillende (oude) beschavingen.
  • Ze nemen eigen muziek mee naar school, laten er iets van horen en vertellen waarom dit hen aanspreekt.
  • De kinderen zoeken een kunstwerk in de omgeving (binnen of buiten) en maken hierover een presentatie. Ze gaan op zoek naar antwoorden op vragen als:
    • wat het is en wat het betekent (vanuit verschillende perspectieven; van jezelf als de beschouwer en vanuit de kunstenaar, de maker);
    • waarvan het is gemaakt (relatie materiaalgebruik - vormgeving);
    • wanneer het is gemaakt en of je dit kunt merken aan het werk;
    • wat de waarde is van het werk (financieel, emotioneel, cultureel, maatschappelijk);
    • wat de omgeving ervan vindt.