Wat moet, wat mag en wat kan?

7 maart 2022

Alle verplichte onderdelen van het schoolexamenprogramma moeten getoetst worden in het schoolexamen. Er zijn geen eisen met betrekking tot de weging van de verschillende toetsen.

Wat moet?

Elke school en sectie moet met betrekking tot de inrichting van het schoolexamen beslissingen nemen over:

  • de verdeling van de studielast over de leerjaren;
  • de verdeling van de leerstof over de leerjaren;
  • inhoud, vorm en tijdstip van toetsing (mogen er bijvoorbeeld schoolexamentoetsen gegeven worden in vwo 4 en/of de eerste helft van havo 4);
  • het aantal schoolexamentoetsen;
  • de weging van de diverse onderdelen.

Mocht een school geen schoolexamens kennen in vwo 4 en/of de eerste helft van havo 4, dan zijn er verschillende mogelijkheden:

  • het gemiddelde van alle proefwerken telt mee als één schoolexamentoets met een bepaalde weging;
  • leerstof die in vwo 4 of de eerste helft van havo 4 is getoetst in proefwerken komt terug in een schoolexamen in vwo 5 dan wel de tweede helft van havo 4
  • in leerjaar vier (vwo) en/of de eerste helft van het vierde leerjaar (havo) worden geen verplichte onderdelen van het schoolexamen geprogrammeerd.

Wat mag en wat kan?

Aan de nieuwe schoolexamenprogramma’s is voor alle vakken standaard de volgende formulering toegevoegd:

  • indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop het centraal examen betrekking heeft;
  • indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen.

Dit past bij een beleid van 'ruimte laten en keuzes bieden' dat de achtergrond vormt voor de vernieuwde opzet van de tweede fase. Het komt er onder andere op neer dat een school de vrijheid heeft zelf te beslissen of het schoolexamen mede betrekking zal hebben op de stof die ook geldt voor het centraal schriftelijk eindexamen. In de voorafgaande hoofdstukken hebben we van die vrijheid al druk gebruikgemaakt en de lezer geadviseerd het schoolexamen inderdaad op die manier in te richten. In hoofdstuk 6 Verdeling van de leerstof geven we hiervan verschillende voorbeelden.

De vrijheid gaat echter verder, zoals de tweede bullet duidelijk maakt. De school kan ook zelf eigen onderdelen aan het schoolexamen toevoegen die niet in de overige eindtermen worden omschreven. Dat kan op verschillende manieren gebeuren.

Voor geschiedenis opent zich in de eerste plaats de mogelijkheid zelf geheel vrij te kiezen voor speciale thema´s die je niet zo gauw in de standaard geschiedenisboeken tegenkomt, bijvoorbeeld:

  • een thema over de lokale geschiedenis, de geschiedenis van de eigen stad of regio;
  • een actueel thema vanuit een historische achtergrond;
  • een thema naar voorkeur van de leerlingen van een groep, of beantwoordend aan de specifieke samenstelling van de leerlingenpopulatie van een bepaalde school;
  • een thema dat verband legt met een expositie in een museum, een herdenking of een jubileum.

Kiezen voor een van deze mogelijkheden is aan te bevelen, al was het maar omdat het de motivatie van de leerlingen voor het vak geschiedenis kan verhogen en de relevantie van het vak voor het hier en het nu kan benadrukken.

In de tweede plaats biedt het schoolexamen ruimte voor speciale opdrachten die de leerlingen individueel of in kleine groepjes uitvoeren. De mogelijkheden zijn legio. We noemen er enkele:

  • de kandidaat bestudeert een persoon en geeft op beredeneerde wijze aan in hoeverre deze persoon in verband gebracht kan worden met en/of representatief geacht kan worden voor algemene verschijnselen in een bepaald tijdvak. De studie kan uitmonden in een mondelinge presentatie aan medeleerlingen, een posterpresentatie, een presentatie op internet of in het traditionele schriftelijke werkstuk.
  • de kandidaat legt een 'tijdvakkendossier' aan op grond van verzameld materiaal van uiteenlopende aard dat in verband kan worden gebracht met verschijnselen uit verschillende tijdvakken. Bijvoorbeeld op basis van een boek (historische roman) dat de kandidaat heeft gelezen, van krantenberichten over een bepaalde kwestie, een bezochte tentoonstelling of theatervoorstelling, een bezoek aan historische plaatsen in vakantielanden of Nederland. Over elk van deze zaken geeft de kandidaat
    (bijvoorbeeld in een vast formulier) de specifieke kenmerken en de algemene achtergronden weer, waardoor het geplaatst wordt in het kader van één of meer tijdvakken. De opdracht kan bijvoorbeeld luiden dat in het dossier minimaal vijf of tien zaken worden opgenomen, betrekking hebbend op minimaal vijf of tien tijdvakken.
  • de kandidaat bestudeert de geschiedenis van een minder bekend land aan de hand van een overzichtelijke, samenvattende tekst, bijvoorbeeld een tekst zoals die vaak voorkomt voorin een toeristische gids. Aan de hand van deze tekst probeert de kandidaat verbanden te leggen met het algemene tijdvakkenschema en op die wijze uit te leggen in hoeverre ontwikkelingen in dat land representatief zijn voor algemene verschijnselen of daarop uitzonderingen vormen. Een optie hierbij zou kunnen zijn aan allochtone leerlingen de opdracht te geven de geschiedenis van hun herkomstland aan de hand van het algemene tijdvakkenkader in kaart te brengen (als zij daarvoor willen kiezen, uiteraard).
  • de kandidaat voert een of meer opdrachten uit in het kader van 'oriëntatie op studie en beroep'.