Rekenen/wiskunde - Meten en meetkunde - kerndoel 33 - Groep 1 en 2 - Wat doet de leraar


De leerlingen leren meten en leren te rekenen met eenheden en maten, zoals bij tijd, geld, lengte, omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht, snelheid en temperatuur.


Groep 1 en 2


Wat doet de leraar?

  • De leraar laat de kinderen in natuurlijke situaties begrippen als groot en klein gebruiken en laat hen bewust worden, bijvoorbeeld via conflictsituaties dat hiermee soms een lengte bedoeld kan worden, maar soms ook een gewicht of een inhoud.
  • Zij introduceert de taal voor het vergelijken op lengte zoals lang/ kort, maar ook met groot/klein, dun/dik, breed/smal; en laat de kinderen deze taal zo actief mogelijk gebruiken in allerlei vergelijkingssituaties.
  • Zij laat kinderen praten over hoe je bij het afpassend meten te werk kunt gaan en helpt kinderen, in het geval van lengte, bewust te worden van de mogelijkheid om streepjes te zetten voor elke afgepaste meter.
  • Zij vraagt hoe het komt dat verschillende kinderen bij het afpassend meten verschillende uitkomsten hebben, en maakt hen ervan bewust dat dit te maken heeft met de mate van nauwkeurigheid van meten.
  • De leraar laat de kinderen onderzoeken hoe je inhouden met elkaar kunt vergelijken en helpt hen zich bewust worden van uiteenlopende strategieën die je hierbij kunt gebruiken zoals op het oog vergelijken, door in elkaar over te gieten, door afpassen met een kopje o.i.d. en (eventueel) met behulp van een zelfgemaakte maatbeker.
  • Zij vraagt de kinderen hoe je bepaalt wat zwaarder is en wat lichter (objecten 'in de hand' wegen en gebruik maken van een balans).
  • De leraar introduceert schema's waarop de dagindeling en weekindeling op school staat aangegeven en maakt de kinderen bewust hoe je op zulke schema's kunt zien welke dag het is, wat de volgende activiteit op het programma is, en zo meer.
  • Zij bespreekt met de kinderen uitstapjes die ze met de klas gedaan hebben of wat ze in een weekend gedaan hebben en laat kinderen zich ervan bewust worden dat er een volgorde in de gebeurtenissen of handelingen zit. Ze helpt kinderen die volgorde gebruiken door begrippen te hanteren als: eerst dit, toen dat. En vragen te stellen als: ging je eerst zwemmen en toen je zwempak aandoen?
  • Zij laat kinderen zelf stripverhaaltjes tekenen van gebeurtenissen die andere kinderen vervolgens in de juiste volgorde moeten leggen.
  • De leraar nodigt kinderen uit een winkeltje te maken (passend bij een thema dat wellicht in een bepaalde periode in de klas aan de orde is), te bespreken wat ze daarbij allemaal nodig hebben en vervolgens winkeltje te spelen. Hierbij laat ze allerlei handelingen en begrippen naar voren komen, die in winkel- en betaalsituaties voorkomen.