Rekenen/wiskunde - Meten en meetkunde - kerndoel 32 - Groep 1 en 2 - Wat doen de kinderen


De leerlingen leren eenvoudige meetkundige problemen op te lossen.


Groep 1 en 2


Wat doen de kinderen?

  • De kinderen oriënteren zich in en rond de school, in de eigen klas door bijvoorbeeld samen te bespreken hoe je van het lokaal naar het speellokaal kunt lopen en wat je dan allemaal ziet.
  • Ze lokaliseren objecten in de bekende omgeving en hanteren daarbij woorden als voor, achter, dichtbij, naast, links, rechts, bijvoorbeeld door een spelletje te spelen: de een beschrijft hoe zijn gebouwtje eruit ziet en de ander bouwt het op basis van die beschrijving, zonder het bouwsel te zien, na.
  • Ze onderzoeken en beschrijven waar alles zit en staat in school.
  • Ze bouwen met blokken en ander constructiemateriaal (ze maken eigen ontwerpen of bouwen na van een voorbeeld).
  • Ze voeren allerlei activiteiten uit met papier (vouwen, knutselen, bijv. een puntmuts maken of een mandje).
  • De kinderen experimenteren met spiegels en ervaren dat de afstand tot de spiegel bepaalt hoeveel je in de spiegel kunt zien.
  • Ze rijgen kettingen met verschillende kralen (verschillend in vorm en kleur) en maken daarbij een bepaald patroon dat ze consequent voortzetten.
  • Ze leren meetkundige vormen onderscheiden en benoemen, zoals cirkel vierkant, rondje, driehoek
  • Ze doen ervaringen op met licht en schaduw door op het speelplein uit te zoeken hoe groot je schaduw is en hoe je die kan veranderen of doen verdwijnen (zie doorkijkje).