Rekenen/wiskunde - Getallen en bewerkingen - kerndoel 30 - Groep 5 en 6 - Doorkijkje


De leerlingen leren schriftelijk optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen volgens meer of minder verkorte standaardprocedures.


Groep 5 en 6


Doorkijkje

Kolomsgewijs aftrekken

In de groep van juffrouw Suzan hebben de kinderen in voorafgaande lessen het kolomsgewijze optellen verkend, waarbij ook het bijbehorende notatieschema is geïntroduceerd. Vandaag krijgen ze een aftrekopgave voorgelegd (734 - 251 = ..) met de opdracht om uit te zoeken of ze deze op een vergelijkbare manier zouden kunnen oplossen. In tweetallen gaan de kinderen aan de slag.

Als de meeste groepjes na enige tijd een oplossing hebben, volgt een nabespreking. Twee uitkomsten blijken veel voor te komen: 523 en 483. Een groepje legt uit hoe ze aan 483 zijn gekomen: eerst 700 min 200 is 500; toen 30 min 50 is 20; toen 4 - 1 is 3; en tenslotte de subtotalen 500 en 20 en 3 bij elkaar, 523. Nogal wat kinderen blijken het hiermee eens te zijn. Maar er zijn ook tegenwerpingen: "30 min 50 is toch geen 20? Want 50 is nog meer dan 30..." En een ander: "Het kan nooit meer dan 500 zijn, want als je 730 min 250 doet, kom je dik onder de 500 terecht." Voor deze redenering valt ook iets te zeggen.

Juffrouw Suzan lanceert nu een nieuwe vraag: "maar als het geen 20 is, wat is het dan wel?" Een ander groepje krijgt nu het woord. "Wij dachten: je kan wél 30 min 30 doen, dat is nul. En dan moet je er eigenlijk nog 20 afhalen, want het was 30 min 50. Die haal je dan nog van de honderdjes af..."
Op voorstel van Suzan wordt de situatie nu met geld aanschouwelijk gemaakt. Zij visualiseert het eerste getal 734 uit de opgave met geld op het bord, en streept dan ten teken van het aftrekken eerst 2 honderdjes door; conclusie: er is nog 500 over. Vervolgens streept zij 3 tientjes door en stelt samen met de kinderen vast dat dit 2 tientjes te weinig zijn. Die moeten er nog af (dat kan van de 500 euro), en dat wordt genoteerd als -20. Tenslotte streept ze 1 eenheid (euro) door, en noteert dat er nog 3 over zijn.
In gezamenlijk overleg wordt nu de juiste oplossing achterhaald: 500 min 20 is 480; met nog die drie erbij is 483. Het 'bewijs' is nu geleverd: het antwoord is 483...