Rekenen/wiskunde - Getallen en bewerkingen - kerndoel 29 - Groep 5 en 6 - Wat doet de leraar


De leerlingen leren handig optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.


Groep 5 en 6


Wat doet de leraar?

  • De leraar zorgt ervoor dat het rekenen tot 100 wordt onderhouden,
    bijvoorbeeld via rekendictees, klassikaal-mondelinge oefeningen en schriftelijk werk.
  • Zij richt zich erop de door een kind verwoorde strategie in begrijpelijke taal nog eens te herhalen ('parafraseren') en gebruikt het bord om zulke strategieën stapsgewijs weer te geven. Ze besteedt daarbij aandacht aan correcte notaties,
    bijvoorbeeld: 78 - 19 = 78 - 20 + 1 = 69 en niet: 78 - 19 = 78 - 20 = 68 + 1 = 69.
  • De leraar stimuleert de kinderen om, waar nodig, tussenantwoorden of tussenstappen te noteren, en maakt hen bewust van de mogelijkheid om zulke tussennotaties geleidelijk aan steeds compacter te maken.
  • Zij laat keuzen voor handige strategieën verantwoorden en laat de groep praten over voor- en nadelen van een aanpak. Ze accepteert daarbij dat keuzen verschillend uitvallen afhankelijk van voorkeuren en voorkennis van kinderen.
  • Zij is zich bewust dat handig rekenen naast kolomsgewijs en cijfermatig rekenen belangrijk blijft en zorgt voor een goede afwisseling van activiteiten rond deze verschillende rekenvormen.
  • Zij maakt de kinderen bewust van de mogelijkheid om bij kale opgaven een relatie te leggen met bijpassende contexten en daar steun aan te ontlenen om tot een goede strategie te komen.
  • Zij observeert de kinderen en stimuleert hen om hun oplossingswijzen waar mogelijk efficiënter uit te voeren, te verkorten of helemaal uit het hoofd te doen.

Toelichting: 83 - 67

  • 83 - 67 kun je rijgend oplossen door eerst 83 - 60 = 23 en dan 23 - 7 te berekenen.
  • Je kunt 83 - 67 ook met een splitsstrategie oplossen: 80 - 60 = 20, 3 - 7 is 4 tekort; 20 - 4 is 16.
  • Een aanvul- of doortelstrategie is bijvoorbeeld: van 67 naar 70 is 3, en van 70 naar 83 is 13. Dat geeft in totaal 16.
  • Je kunt 83 - 67 ook als verschil zien. Een verschil verandert niet als je bij beide termen evenveel toevoegt of wegneemt. Door in 83 - 67 bij beide termen 3 op te tellen krijg je 86 - 70 = 16.

Toelichting: 25% van € 12,00

  • 10% van € 12,00 is € 1,20. 5% van € 12,00 is de helft daarvan: € 0,60.
    Dus 25% van € 12,00 is € 1,20 + € 1,20 + € 0,60 = € 2,40 + € 0,60 = € 3,00
  • Als je weet dat 25% = 1/4 deel, kun je 25% van € 12,00 uitrekenen via delen door 4, dus € 12,00 : 4 = € 3,00.

Toelichting: Prijs-gewichtprobleem

Vraag: 1 kg kaas kost € 12,00; hoeveel kost een stuk kaas van 350 gram?

  • Schattend rekenen: 350 gram is ongeveer 1/3 kg; de prijs moet dus ongeveer 12 : 3 = € 4,- zijn.
  • Precies rekenen ondersteund met een dubbele getallenlijn: 1 kg komt overeen met 1000 g; dan is de prijs van 100 g dus 12 : 10 = € 1,20, en de prijs van 50 g is € 0,60; voor 350 gram betaal je dus 1,10 + 1,20 + 1,20 + 0,60 = 3,60 + 0,60 = € 4,20
  • Idem, maar direct uit het hoofd: de prijs van 100 g is € 1,20; dus 3 x € 1,20 plus € 0,60 is € 3,60 + € 0,60 is € 4,40.