Rekenen/wiskunde - Getallen en bewerkingen - kerndoel 29
handig rekenen Van toepassing voor: groep 3 en 4; groep 5 en 6; groep 7 en 8;
Inhoud voor: groep 3 en 4
Zie rekenen tot 100
(kerndoel 27)
Inhoud voor: groep 5 en 6
- handig optellen met strategieën zoals:
- rijgen
(230 + 90: 230 → 300 → 320)
- splitsen
(46 + 53 → 90 + 9)
- compenseren
(199 + 86: 200 + 86 - 1 of ineens 200 + 85)
- analogie
(3000 + 12000 naar analogie van 3 + 12)
- verwisselen
(2 + 399 → 399 + 2)
- omvormen
(97 + 54 is evenveel als 100 + 51)
- handig aftrekken met strategieën zoals:
- rijgen
(460 - 370: 460 → 160 → 100 → 90)
- aanvullen
(460 - 370: van 370 naar 460 springen via 400)
- splitsen
(785 - 460: 700 - 400 en 85 - 60)
- compenseren
(1185 - 999: 1185 - 1000 + 1)
- terugtellen
(2301 - 2: 2301 → 2300 → 2299)
- analogie
(17000 - 9000 denkend aan 17 - 9)
- omvormen
(604 - 254 is evenveel als 600 - 250)
- handig vermenigvuldigen met strategieën zoals:
- verdelen
(5 x 28 → 5 x 20 + 5 x 8)
- compenseren
(4 x 148 → 4 x 150 - 4 x 2)
- verwisselen
(25 x 8 → 8 x 25)
- verdubbelen=halveren
(50 x 28 is evenveel als 100 x 14)
- handig delen met strategieën zoals:
- verdelen
(252 : 6 → 240 : 6 + 12 : 6)
- compenseren
(995 : 5 via 1000 : 5 - 5 : 5)
- analogie
(810 : 9 of 8100 : 9 naar analogie van 81 : 9)
- omvormen
(600 : 50 is evenveel als 1200 : 100)
Deze strategieën komen zowel met kale getallen als in contextproblemen aan de orde. Belangrijke contexten zijn geld en tijd.
(bijv: je koopt 3 dvd's van € 2,45 per stuk, en je betaalt met een tientje; hoeveel krijg je terug?
of
de trein vertrekt om 17.06 uur; Op je horloge is het kwart voor 5; over hoeveel minuten vertrekt de trein?)
Inhoud voor: groep 7 en 8
als groep 5/6 +
- toepassen van de strategieën op grotere getallen en kommagetallen; zowel met kale getallen als in contextsituaties
- handig rekenen met de breuk als operator in situaties als: 4/5 deel van een groep van 600 personen is ... personen
- handig vergelijken van benoemde breuken door met die breuken te opereren op een daartoe geschikte 'ondermaat'
(bijv: Wat is meer 3/4 liter of 4/5 liter? 4/5 liter is meer, want 4/5 van 1000 ml is 800 ml en 3/4 van 1000 ml is 750 ml.)
- handig rekenen met procenten in operatorsituaties door gebruik te maken van ankerpunten in situaties,
(bijv: 20% van € 350,- is ..? 10% (ankerpunt) is 1/10 deel dus 350 : 10 is € 35,-; 20% is het dubbele, dus € 70,-)
- het handig kiezen voor het onderling omzetten van breuken, kommagetallen, percentages en verhoudingen, ook in situaties waarin deze begrippen door elkaar voorkomen
(bijv. van de 1500 ondervraagden bleek 25% voor de nieuwe snelweg te zijn, 2/5 deel was tegen, en de rest had geen mening)
(voorbeelden van dergelijke omzettingen zijn:
- 0,75 = 3/4
- 1/3 ≈ 0,33
- 3/4 deel is '3 op 4' of 75%
- 20% = 1/5 deel
- 48% = 50% - 2% dus bij 48% van € 250,00 kun je denken aan 'de helft min 2 x € 2,50' (€ 125,- - € 5,- = € 120,-)
- handig rekenen met verhoudingen, zonodig met de dubbele getallenlijn en de verhoudingstabel als ondersteuning
(bijv: 400 van de 500 parkeerplaatsen in de parkeergarage is bezet, hoeveel procent is dat?
- 10% van 500 is 50; 20% is dus 100, en 80% is 400
- 100 plaatsen zijn leeg, dat is 1/5 deel of 20%; dan is 80% bezet)
Toelichting: 83 - 67
- 83 - 67 kun je rijgend oplossen door eerst 83 - 60 = 23 en dan 23 - 7 te berekenen.
- Je kunt 83 - 67 ook met een splitsstrategie oplossen: 80 - 60 = 20, 3 - 7 is 4 tekort; 20 - 4 is 16.
- Een aanvul- of doortelstrategie is bijvoorbeeld: van 67 naar 70 is 3, en van 70 naar 83 is 13. Dat geeft in totaal 16.
- Je kunt 83 - 67 ook als verschil zien. Een verschil verandert niet als je bij beide termen evenveel toevoegt of wegneemt. Door in 83 - 67 bij beide termen 3 op te tellen krijg je 86 - 70 = 16.
Toelichting: 25% van € 12,00
- 10% van € 12,00 is € 1,20. 5% van € 12,00 is de helft daarvan: € 0,60.
Dus 25% van € 12,00 is € 1,20 + € 1,20 + € 0,60 = € 2,40 + € 0,60 = € 3,00
- Als je weet dat 25% = 1/4 deel, kun je 25% van € 12,00 uitrekenen via delen door 4, dus € 12,00 : 4 = € 3,00.
Toelichting: Prijs-gewichtprobleem
Vraag: 1 kg kaas kost € 12,00; hoeveel kost een stuk kaas van 350 gram?
- Schattend rekenen: 350 gram is ongeveer 1/3 kg; de prijs moet dus ongeveer 12 : 3 = € 4,- zijn.
- Precies rekenen ondersteund met een dubbele getallenlijn: 1 kg komt overeen met 1000 g; dan is de prijs van 100 g dus 12 : 10 = € 1,20, en de prijs van 50 g is € 0,60; voor 350 gram betaal je dus 1,10 + 1,20 + 1,20 + 0,60 = 3,60 + 0,60 = € 4,20
- Idem, maar direct uit het hoofd: de prijs van 100 g is € 1,20; dus 3 x € 1,20 plus € 0,60 is € 3,60 + € 0,60 is € 4,40.