Oriëntatie op jezelf en de wereld - Natuur en techniek - kerndoel 44 - Groep 7 en 8 - Wat doet de leraar


De leerlingen leren bij producten uit hun eigen omgeving relaties te leggen tussen de werking, de vorm en het materiaalgebruik.


Groep 7 en 8


Wat doet de leraar?

  • De leraar zorgt voor apparaten met handleidingen. Ze begeleidt na het onderzoek de presentaties en stimuleert andere kinderen vragen te stellen.
  • Zij stelt vragen over vorm en functie van vliegtuigvleugels en helpt kinderen bij het formuleren van vragen aan deskundigen.
  • Zij zorgt dat er proefjes zijn waarmee kinderen hun eisen aan apparaten om vuil te verwijderen kunnen testen.
  • Zij zorgt dat kinderen internetsites en vaktijdschriften over computers kunnen raadplegen.
  • Zij geeft de kinderen instructie over hoe ze in kleine groepjes een filosofisch gesprek over hagelslagproductie kunnen voeren.
  • Zij zorgt voor informatie over medische apparaten en begeleidt de discussies en presentaties van de kinderen.
  • Zij bespreekt met de kinderen de eisen voor verpakkingen die ze geformuleerd hebben.

Toelichting: Constructieprincipes

Bij constructies gaat het om stevigheid en stabiliteit. Als blokken of Legostenen gestapeld worden dan is het bouwwerk minder stabiel en stevig dan wanneer de blokken of stenen in verband worden gelegd. Constructies van driehoeken zijn steviger dan die van vierhoeken. Sommige materialen zijn zelf al stevig. Door papier op te rollen of te vouwen verkrijgt het ook stevigheid. Ook bogen kunnen gebruikt worden om iets stevig te maken (boogbrug).

Toelichting: Verbindingen

Bij Lego en K'nex worden de bouwelementen aan elkaar geklikt. Bij houten blokken kan lijm ('specie') gebruikt worden om stevigheid te verkrijgen. Ook met nietjes, bouten en moeren, spijkers en schroeven kunnen verbindingen worden gemaakt. Onderdelen van tassen en kleding zitten met draad in elkaar. Andere vormen van verbindingen zijn knijpers, scharnieren, punaises, veters en ritsen.

Toelichting: Bewegings- en overbrengingsprincipes

Om onderdelen van een product ten opzichte van elkaar te laten bewegen worden scharnieren en draaipunten gebruikt. De hefboom beweegt om zijn draaipunt. Denk aan een wip of een schaar.
Door het opwinden van een touw om een as kun je iets laten draaien, ophijsen en takelen. Bij hijsen en takelen zijn katrollen een hulpmiddel. Het overbrengen van beweging vindt plaats door een ketting of snaar en tandwielen.
Bewegingen kunnen ook worden overgebracht door met lucht (pneumatiek) of water (hydraulica) gevulde cilinders. De cilinders zijn met leidingen verbonden en met een zuiger afgesloten. Door een zuiger naar beneden te drukken, gaat de andere omhoog.

Toelichting: Energiebronnen

Om iets te laten bewegen kan gebruik worden gemaakt van het eigen lichaam: duwen, optillen, trekken, drukken, trappen. Ook wind, water, elektriciteit, zon en batterijen kunnen daarvoor worden gebruikt. Batterijen kunnen ook zorgen voor verlichting en geluid. Met gas of hout kan iets worden verwarmd.