Oriëntatie op jezelf en de wereld - Mens en samenleving - kerndoel 35 - Groep 3 en 4 - Doorkijkje


De leerlingen leren zich redzaam te gedragen in sociaal opzicht, als verkeersdeelnemer en als consument.


Groep 3 en 4


Bij verkeer - Een fiets in de klas

In deze les leren de kinderen aan welke veiligheidseisen een fiets moet voldoen.
Eén van de kinderen mag zijn fiets in de kring zetten. Samen bekijken ze of de fiets in orde is.

  • Wat moet er allemaal op een fiets zitten?
  • Is het zadel goed?
  • Kun je met je voeten aan de grond komen?
  • Werkt de bel?
  • En de verlichting?
  • Werken de remmen goed?
  • Is alles in goede staat?

Kinderen die hun fiets hebben meegenomen zetten deze op het schoolplein. Twee aan twee (bijvoorbeeld samen met een kind dat geen fiets bij zich heeft) wordt gekeken of de fiets aan alle eisen voldoet. Het kind krijgt dan een fietspaspoort. Op dit fietspaspoort staan alle te controleren onderdelen van de fiets. Is het onderdeel in orde? Dan wordt het hokje groen gekleurd. Is het onderdeel niet in orde? Dan wordt het hokje rood gekleurd.

Juffrouw Frederike wijst de kinderen op het onderdeel 'remmen' en legt uit dat er twee soorten remmen zijn. Ze legt ook de bedoeling van de andere afbeeldingen uit.

Als alle fietsen zijn gecontroleerd en de kinderen weer terug zijn in de klas, worden de paspoorten bekeken. Alle kinderen die geen enkel rood hokje hebben, krijgen een 'goedkeuringsstempel'. De kinderen die wel rode hokjes hebben, krijgen een aantal dagen de gelegenheid dit onderdeel in orde te (laten) maken. Zij kunnen dan alsnog een 'goedkeuringsstempel' krijgen.

Bron: Houterman, K. e.a. (2002). Sociale redzaamheid en gezond gedrag: Veilig en wel. Enschede: SLO.

Bij consumentengedrag - Kassabonnen

In deze les leren kinderen over de 'taal' van de kassabon.

De juffrouw tekent een kassabon in het groot op het bord en zorgt dat een aantal dingen goed zichtbaar zijn:

  • de naam van de winkel;
  • de datum;
  • de bedragen;
  • de artikelen;
  • het woord 'totaal';
  • de tekst over de mogelijkheid om te ruilen;
  • het nummer van de bon.

Ze bespreekt dit voorbeeld met de kinderen. Begrijpen ze de verschillende onderdelen van de kassabon?

Vervolgens geeft ze de kinderen in groepjes van drie of vier een kopieerblad met diverse soorten kassabonnen of eventueel zelf verzamelde echte kassabonnen. Ze laat, aan de hand van een aantal vragen, op het bord de kassabonnen bekijken en vergelijken:

  • Uit welke winkel komt deze bon?
  • Op welke dag werd deze bon gemaakt?
  • Hoeveel artikelen zijn er gekocht?
  • Wat waren de artikelen? (Als de artikelen niet op de bon staan, kunnen de kinderen het misschien raden aan de hand van de prijs en het soort winkel).
  • Wat is het totale bedrag?
  • Is er iets op de bon dat jullie niet begrijpen?

Na afloop mogen de kinderen vertellen wat ze gezien of ontdekt hebben. En welke vragen ze hebben.

De juffrouw praat nog even na over het feit dat ruilen niet een recht van de klant is, maar een service van de winkelier. Begrijpen de kinderen ook waarom het tonen van een kassabon nodig is bij het ruilen van een artikel? Zijn er producten die je niet mag ruilen? Welke? En waarom niet?

Bron: Houterman, K. e.a. (2002). Sociale redzaamheid en gezond gedrag: Kieswijzer. Enschede: SLO.