Oriëntatie op jezelf en de wereld - Mens en samenleving - kerndoel 34 - Groep 7 en 8 - Doorkijkje


De leerlingen leren zorg te dragen voor de lichamelijke en psychische gezondheid van henzelf en anderen.


Groep 7 en 8


Op bezoek bij de dokter

De kinderen spelen kleine probleemsituaties uit om zich zekerder op te kunnen stellen bij de dokter. Meester Rinze speelt daarbij voor arts. Hij vertelt de kinderen dat ze gaan oefenen hoe ze beter met de dokter om kunnen gaan. Meester Rinze geeft steeds een specifieke vraag of kenmerkend probleem. Telkens speelt een kind dat het hiermee bij de arts (meester Rinze) komt. De groep bespreekt elke situatie kort na aan de hand van vragen als: Hoe ging het? Snapte de dokter wat hij/zij wilde weten/zeggen? Wat zou jij doen? Hoe zou het beter kunnen? Wil je dat voordoen? De gespeelde situaties zijn:

  • Jij hebt de laatste tijd vaak pijn in je buik. Je moeder neemt het niet serieus. Ze zegt: 'Je moet je gewoon niet zo druk maken'. Maar jij maakt je zorgen. Nu ben je opgeroepen door de jeugdarts. Dit is je kans. Je wilt het eigenlijk aan hem vragen (Rinze speelt een arts die hier ook niet al te serieus op in gaat).
  • Jij hebt vaak hoofdpijn de laatste tijd. Je denkt dat het komt omdat je op school alles zo moeilijk vindt, maar dat durf je niet tegen je moeder te zeggen. Je moeder vindt dat de hoofdpijnen nu te lang duren. Ze neemt je mee naar de dokter (de dokter vraagt erg door: over waar de hoofdpijn zich precies bevindt, de momenten waarop het kind ze krijgt en hoelang ze duren).
  • Jij bent gevallen en je voet doet erg zeer. Je hoopt dat er niets ernstigs aan de hand is, want je hebt een belangrijke voetbalwedstrijd volgende week. Je vader neemt je mee naar het ziekenhuis om er naar te laten kijken. Je wilt graag weten wat er is, maar ook of je volgende week kunt voetballen (Rinze speelt een specialist die steeds door de vraag van het kind heen praat en wegloopt als hij begint te praten).
  • Je hebt een grote splinter in je hand die er maar niet uit gaat. Na drie dagen begint je hand zelfs dik te worden. Je moeder besluit met je naar de huisarts te gaan. Je bent erg bang dat de dokter je pijn zal doen, en je bedenkt je dat als hij in je vinger gaat porren, je een spuitje wil tegen de pijn. (De meester speelt een arts die het een beetje kinderachtig vindt, dat een kind voor zoiets onbenulligs een spuit wil).

Bron: Houterman, K. e.a. (2002). Sociale redzaamheid en gezond gedrag: Lijfstijl. Enschede: SLO.

Kritiek geven en ontvangen

De kinderen van de klas van meester Jan in spel aan het werk met het geven van kritiek en het ontvangen van kritiek en hoe ze hiermee kunnen omgaan.

In tweetallen spelen kinderen de volgende situaties uit:

  • Tijdens de rekenles zit de jongen naast je steeds je aandacht te trekken. Jij wilt graag verder werken, maar hij houdt je steeds van het werk. Wat zou jij tegen hem kunnen zeggen?
  • Voor een schoolvoetbalteam worden meestal jongens uitgekozen. Irma vind dat niet eerlijk. Zij vindt dat meisjes net zo goed kunnen voetballen als jongens. Younes mag dit jaar het team samenstellen. Er zitten weer geen meisjes in. Wat zou Irma tegen Younes kunnen zeggen?
  • De meester is jarig. Alle kinderen komen verkleed op school, behalve Arjan; die houdt daar niet van. Verschillende kinderen vinden dat maar stom en zeggen dat ook tegen Arjan. Wat zou Arjan in deze situatie kunnen doen?

Na afloop probeert meester Jan samen met de kinderen richtlijnen te formuleren die kunnen helpen bij het omgaan met kritiek, zoals:

  • Als je kritiek geeft, begin dan altijd met 'Ik vind het vervelend...', 'Ik vind het niet leuk...' of iets dergelijks.
  • Vaak helpt het als je kritiek verpakt in een positieve opmerking, bijvoorbeeld: 'Ik vind het leuk om met je naar school te lopen, maar ik vind het vervelend dat ik altijd zo lang op je moet wachten.'
  • Als je het met de kritiek eens bent, moet je dat ook laten merken, bijvoorbeeld: 'Ik denk dat je gelijk hebt. Ik zal er de volgende keer aan denken.'
  • Als je het niet met de kritiek eens bent, of je begrijpt die niet, kun je beter vragen wat er precies bedoeld wordt, bijvoorbeeld: 'Waarom vind je dat ik het fout heb gedaan?'

Bron: Houterman, K. e.a. (2002). Sociale redzaamheid en gezond gedrag: Ik, jij, wij. Enschede: SLO.