bij kerndoel 4 - Groep 1 en 2 - Wat doet de leraar


Om te voorkomen dat het aanbod voor begrijpend en studerend lezen wordt ingevuld met technisch lezen, is technisch lezen hier apart uitgewerkt.


Groep 1 en 2


  • De leraar zorgt voor een geletterde omgeving; denk bijv. aan:
    • labels bij voorwerpen (met woord en pictogram);
    • een ABC- of lettermuur;
    • uitgeschreven versjes en rijmpjes, waarbij rijmwoorden dezelfde kleur krijgen;
    • een rijk en divers aanbod aan soorten teksten, waaronder prentenboeken, ABC-boeken, boeken met versjes en rijmpjes, informatieve boeken met concrete materialen.
  • De leraar voert taalspelactiviteiten met de kinderen uit om bij kinderen het taalbewustzijn en de letterkennis te stimuleren. Op een speelse manier maakt ze kinderen attent op bepaalde kenmerken van gesproken taal en de relatie tussen gesproken en geschreven taal.
  • Ze benut lees- en schrijfvoorbeelden om kinderen bewust te maken van overeenkomsten tussen letters en klanken; denk bijv. aan:
    • kinderen stimuleren om woordbeelden te herkennen (eigen naam, die van anderen, logo's en merknamen);
    • kinderen in teksten attent maken op overeenkomsten in letters en klankvorm;
    • interventies plegen om vormaspecten in teksten centraal te stellen;
    • herkennen dat vragen en reacties van kinderen te maken hebben met de relatie tussen gesproken en geschreven taal.
  • Ze bekijkt bijvoorbeeld met de kinderen uitgeschreven teksten van liedjes en versjes, waarbij ze kinderen ontdekkingen laat doen over woorden en letters. Door te onderstrepen, te omcirkelen en verschillende kleuren in een tekst te gebruiken, legt ze de nadruk op overeenkomsten tussen woorden, klanken of klankgroepen.
  • De leraar stimuleert kinderen om informatieve en instructieve boeken te gebruiken bij hun activiteiten en spel.
  • Ze past de informatie uit een instructieve of informatieve tekst echt toe, door bijv. met de kinderen:
    • een recept uit een kookboek te maken;
    • een knutselwerkje uit een knutselboek te maken;
    • een bouwwerk te maken naar aanleiding van een tekening of foto uit een boek.
  • De leraar leest boeken interactief voor, waarbij ze kinderen erop attent maakt dat:
    • illustraties en tekst samen een verhaal vertellen;
    • boeken worden gelezen van voor naar achter, bladzijden van boven naar beneden en regels van links naar rechts;
    • verhalen een opbouw hebben;
      je aan de hand van de omslag van een boek de inhoud van het boek al enigszins kunt voorspellen;
    • je vragen over een boek kunt stellen die je helpen om goed naar het verhaal te luisteren en te letten op de illustraties.
  • De leraar stimuleert dat kinderen bij het actuele thema in de groep zelf informatie zoeken.
  • Ze signaleert aan de hand van het Protocol Leesproblemen en Dyslexie bij welke kinderen zich achterstanden op het gebied van geletterdheid voordoen. Zodra de leraar bij een kleuter een achterstand op een van de onderdelen van geletterdheid signaleert, probeert ze die achterstand weg te werken door de kleuter extra, gerichte activiteiten aan te bieden en de ontwikkeling nauwgezet te volgen.