beweging - Groep 7 en 8 - Doorkijkje


kunstzinnige oriëntatie: beweging


Groep 7 en 8


Buien

In de vorige les hebben de kinderen gedanst op het thema: 'een gekke bui'. Vandaag start meester Wouter met een gedicht over een boze bui. Wouter bespreekt met de kinderen waarom je boos of verdrietig kunt zijn. Maar ook dat je soms in een gekke bui kunt zijn of je bent melig. Dan gaan de kinderen met bewegingen, die bij verschillende buien gedanst kunnen worden, experimenteren.

De kinderen lopen vrij door de ruimte met gebogen hoofd alsof ze verdrietig zijn. Ze maken langzame bewegingen met hun armen en bovenlichaam. Dan gaan ze dansen alsof ze boos zijn met krachtige snelle bewegingen met hun armen. Ze proberen er steeds meer lichaamsdelen bij te betrekken. Wouter roept steeds welk lichaamsdeel aan de beurt is. In een lange rij naast elkaar gaan ze boos met stotende en schoppende bewegingen naar de overkant van de ruimte.

De oefening vormt de aanleiding om te praten over dansopstellingen: een rij, een slinger, een kring enzovoort. Ook praat de leraar over de reden waarom je in zo'n opstelling zou gaan staan. Bijvoorbeeld twee bendes die als kemphanen tegenover elkaar staan, of vriendinnen die melig door de stad zwabberen en dan plots een boze groep jongens tegenkomen, of iemand die verdrietig is en door een groepje in de cirkel getroost wordt.

Hierna krijgen de kinderen de opdracht om in groepjes een dans te ontwerpen in twee delen: bijvoorbeeld een verdrietig en een boos deel. Daarbij moeten ze zich vragen stellen als: Waar gaat de dans over, welk deel komt eerst, het verdrietige of het boze of het melige? Wat is de begin en eindopstelling van elk deel? Welke bewegingen horen bij elk deel? Dansen we op de plaats of door de zaal?
In groepjes van vijf gaan ze aan de slag. Maaike heeft veel gevoel voor dans. Ze wil wel choreograaf zijn en tekent alle opstellingen van hun dans op het werkblad.

Als elk groepje hun dans heeft genoteerd, krijgen ze het werkblad met de choreografie van een ander groepje. Snappen ze wat daar getekend is? Kunnen ze de tekening omzetten in een dans? Ze hebben tien minuten om te oefenen voor een dans die één minuut duurt.

Tot slot presenteren ze hun dans aan elkaar. Het groepje van Peter heeft de dans van het groepje van Maaike gekregen. Maaike is benieuwd of ze het snappen. Na elke presentatie bespreekt Wouter met hen de resultaten: waren de verschillende delen herkenbaar? Waar zagen ze dat aan? En welke begin en eindopstellingen zijn er gekozen? Maaike vindt het leuk dat Peter haar choreografie gesnapt heeft, maar ook dat hij er weer nieuwe dingen bij verzonnen heeft.

(Bron: (2002). Moet Je Doen Dans. Amsterdam: SLO/Meulenhoff-Educatief)


Toelichting: Dansexpressie

Op basis van betekenisvolle onderwerpen en diverse inspiratiebronnen (afbeeldingen, verhalen, rekwisieten, muziekfragmenten) geven kinderen ideeën, gevoelens, ervaringen en gebeurtenissen vorm in dans.

Toelichting: Dans uit verschillende culturen

Volksdansen die tot op zekere hoogte bewerkt zijn voor kinderen, zodat ze technisch haalbaar zijn voor een bepaalde leeftijdsgroep. Ze worden aangeboden op een manier die goed aansluit bij hun belevingswereld en het dansplezier vergroot.

Toelichting: Stops

Kinderen bewegen door de ruimte. Op een bepaald teken 'bevriezen' ze in een bepaalde houding.

Toelichting: Geïsoleerde bewegingen

De kinderen maken verschillende bewegingen met de afzonderlijke lichaamsdelen: bijvoorbeeld alleen het hoofd, een arm, een been.

Toelichting: Totaal bewegingen

De kinderen bewegen alle lichaamsdelen tegelijkertijd.

Toelichting: Van laag te veranderen

In voortbeweging van hoog naar laag dansen en van laag naar hoog.

Toelichting: Een straat

De kinderen staan in twee rijen tegenover elkaar en vormen de straat. Andere kinderen lopen of huppelen daar tussen door.

Toelichting: Dansfiguren

Vormen waarop twee of meer mensen samen dansen, bijvoorbeeld dansen in paren met de armen om elkaars middel en de linkerarm omhoog of de ene danser op de knie, de ander beweegt eromheen.

Toelichting: Tijd

  • Duur: kortere of langere tijd bewegen.
  • Tempo: snel of langzaam bewegen (versnellen, vertragen, stoppen, slow motion).
  • Ritme: regelmatig, onregelmatig.
  • Frasering: begin, verloop, einde van een beweging.

Toelichting: Kracht

Beweging uitgevoerd met spanning, ontspanning; zwaar of licht bewegen.

Toelichting: Ruimte

  • Verschillende richtingen waarin je danst: voor, achter, links, rechts, diagonaal, in cirkels en patronen.
  • Verschillende lagen waarin je danst: hoog (op de tenen, springen), midden (gebogen romp, knieen) of laag (op de grond zittend, kruipend, liggend, rollend).

Toelichting: Bewegingskwaliteiten

Bijvoorbeeld de vloeiende beweging van stromend water of de staccatobeweging van een robot. Deze bewegingen worden bepaald door op een bepaalde manier gebruik te maken van tijd kracht en ruimte.

Toelichting: Kinderdans

Bij kinderdans leren kinderen dansen uitvoeren met min of meer vaste structuren. Deze dansen zijn voor een deel gebaseerd op bestaande kindervolksdans en aangepast aan het niveau van de verschillende jaargroepen.

Toelichting: Lagen

  • Hoog: op de tenen, springen.
  • Midden: gebogen romp, knieën.
  • Laag: op de grond zittend, kruipend, liggend, rollend.

Toelichting: Verschillende richtingen

Voor, achter, links, rechts, diagonaal, cirkels en patronen.