beweging - Groep 3 en 4 - Doorkijkje


kunstzinnige oriëntatie: beweging


Groep 3 en 4


Robots met afstandsbediening

De kinderen zitten in de kring. Juf Friedeke laat een sterk ritmisch muziekfragment horen en vraagt hoe ze hierop zouden bewegen. De kinderen mogen dit met hun armen uitproberen en vertellen waar deze muziek hen aan doet denken.

Strak en ritmisch bewegen

Alle kinderen staan op hun eigen plek in de ruimte. Friedeke doet op de muziek strakke ritmische bewegingen voor met verschillende lichaamsdelen. De kinderen doen deze direct na. Hierna experimenteren de kinderen zelf met strakke en ritmische bewegingen. Friedeke stimuleert om alle lichaamsdelen tegelijkertijd te bewegen.

Langzaam bewegen met verschillende lichaamsdelen

De kinderen staan op een vrije plek in de ruimte met het gezicht naar de leraar toe. Friedeke laat nu een echte afstandsbediening zien en vertelt dat zij de kinderen daarmee ook op afstand kan besturen. Zij heeft een knopje 'lichaamsdelen', een knopje 'langzaam' en een knopje 'stop'. Zo laat zij de robots bewegen. Friedeke: 'rechterarm, stop! schouders stop! Vingers stop! Linkerarm...'

Robots met afstandbediening

De kinderen staan in tweetallen op een vrije plek in de ruimte. Het ene kind heeft een 'afstandsbediening' in zijn wijsvinger. Hiermee wijst hij bij de ander die robot is, een lichaamsdeel aan dat vanzelf begint te bewegen. Dan wijst hij een ander lichaamsdeel aan dat begint terwijl het eerste stil blijft.
Friedeke zet de muziek aan. De kinderen mogen zelf bedenken zelf welke bewegingen ze maken, als deze maar strak en schokkerig zijn. Zij staan tegenover elkaar en spiegelen hun beweging. Na een tijdje wisselen ze van rol.

De robot gaat kapot: langzaam en snel

Friedeke vertelt over een hardwerkende robot. Hij kan zijn werk niet meer alleen en heeft de hulp van andere robots nodig. Een kind danst als een robot op een plek in de zaal en één voor één stellen de kinderen zich aansluitend bij deze robot op om hem te helpen bij zijn werkzaamheden. Het ene kind ligt om dozen door te schuiven, een ander kind reikt omhoog om een schroef aan te draaien, weer een ander kind draait rond om iets door te geven. Alle kinderen worden gestimuleerd om werkbewegingen te verzinnen die aansluiten bij de anderen. Friedeke ziet dat het eerst heel goed werkt, maar er treden storingen op in de robots, sommige slaan helemaal op hol en bewegen heel snel, andere vertragen en staan ten slotte stil, de stroom is bij hen uitgevallen. Dan laten de kinderen zien, hoe de robots langzaam stuk gaan: de een hapert, een ander knalt, weer een ander schudt en alle onderdelen vallen eraf.

(Bron: (2002). Moet Je Doen Dans. Amsterdam: SLO/Meulenhoff-Educatief)


Toelichting: Dansexpressie

Op basis van betekenisvolle onderwerpen en diverse inspiratiebronnen (afbeeldingen, verhalen, rekwisieten, muziekfragmenten) geven kinderen ideeën, gevoelens, ervaringen en gebeurtenissen vorm in dans.

Toelichting: Dans uit verschillende culturen

Volksdansen die tot op zekere hoogte bewerkt zijn voor kinderen, zodat ze technisch haalbaar zijn voor een bepaalde leeftijdsgroep. Ze worden aangeboden op een manier die goed aansluit bij hun belevingswereld en het dansplezier vergroot.

Toelichting: Stops

Kinderen bewegen door de ruimte. Op een bepaald teken 'bevriezen' ze in een bepaalde houding.

Toelichting: Geïsoleerde bewegingen

De kinderen maken verschillende bewegingen met de afzonderlijke lichaamsdelen: bijvoorbeeld alleen het hoofd, een arm, een been.

Toelichting: Totaal bewegingen

De kinderen bewegen alle lichaamsdelen tegelijkertijd.

Toelichting: Van laag te veranderen

In voortbeweging van hoog naar laag dansen en van laag naar hoog.

Toelichting: Een straat

De kinderen staan in twee rijen tegenover elkaar en vormen de straat. Andere kinderen lopen of huppelen daar tussen door.

Toelichting: Dansfiguren

Vormen waarop twee of meer mensen samen dansen, bijvoorbeeld dansen in paren met de armen om elkaars middel en de linkerarm omhoog of de ene danser op de knie, de ander beweegt eromheen.

Toelichting: Tijd

  • Duur: kortere of langere tijd bewegen.
  • Tempo: snel of langzaam bewegen (versnellen, vertragen, stoppen, slow motion).
  • Ritme: regelmatig, onregelmatig.
  • Frasering: begin, verloop, einde van een beweging.

Toelichting: Kracht

Beweging uitgevoerd met spanning, ontspanning; zwaar of licht bewegen.

Toelichting: Ruimte

  • Verschillende richtingen waarin je danst: voor, achter, links, rechts, diagonaal, in cirkels en patronen.
  • Verschillende lagen waarin je danst: hoog (op de tenen, springen), midden (gebogen romp, knieen) of laag (op de grond zittend, kruipend, liggend, rollend).

Toelichting: Bewegingskwaliteiten

Bijvoorbeeld de vloeiende beweging van stromend water of de staccatobeweging van een robot. Deze bewegingen worden bepaald door op een bepaalde manier gebruik te maken van tijd kracht en ruimte.

Toelichting: Kinderdans

Bij kinderdans leren kinderen dansen uitvoeren met min of meer vaste structuren. Deze dansen zijn voor een deel gebaseerd op bestaande kindervolksdans en aangepast aan het niveau van de verschillende jaargroepen.

Toelichting: Lagen

  • Hoog: op de tenen, springen.
  • Midden: gebogen romp, knieën.
  • Laag: op de grond zittend, kruipend, liggend, rollend.

Toelichting: Verschillende richtingen

Voor, achter, links, rechts, diagonaal, cirkels en patronen.