Meertaligheid | 25 maart 2021

14 september 2021

Op donderdag 25 maart 2021 vond de eerste van de twee netwerkdagen over '; Meertaligheid in het basisonderwijs' plaats. Zo'n 110 mensen volgden de middag live. Karlijn de Jong, stagiaire bij SLO, nam deel aan deze middag en doet verslag van de bijdragen.

De eerste netwerkmiddag wordt afgetrapt met de lezing van Gerrit Jan Kootstra, waarin hij een brug slaat tussen de wetenschappelijke achtergronden van meertaligheid en de onderwijspraktijk. Het eerste wetenschappelijke inzicht dat aan bod komt: iedereen is wel een beetje meertalig. Als je nagaat dat er ruim 7000 talen en 195 landen in de wereld zijn, zie je al gauw hoe deze getallen de eerdergenoemde stelling kracht bij zetten.
Tegelijkertijd stelt Kootstra ook dat niemand ‘volledig’ meertalig is. Er is volgens hem immers ruimte voor variatie in de contexten van het taalgebruik, de mate van de taalvaardigheid en geletterdheid, de leeftijd waarop men de talen heeft geleerd en de mate waarin de talen dagelijks worden gebruikt. Zijn aanbeveling voor het onderwijs is om de diversiteit aan talen, dialecten en taalvaardigheid zichtbaar te maken, te benutten én te vieren.
Het ‘complementariteitsprincipe’ is het tweede punt dat wordt aangesneden. Meertaligen verwerven en gebruiken hun talen voor verschillende doeleinden, in verschillende domeinen in het leven en met verschillende mensen. Kinderen zullen thuis over andere dingen praten dan op school. Als een kind thuis een andere taal spreekt dan op school, kan je je voorstellen dat een kind zijn woordenschat moet verdelen. Dit kan ervoor zorgen dat de woordenschat die de leerling per taal heeft, wat kleiner is. Echter, als je beide woordenschatten optelt, hebben meertalige kinderen meestal een minstens zo’n grote woordenschat als ééntalige leerlingen. Daarom stelt Kootstra dat het belangrijk is om meer- of anderstalige kinderen niet alleen te beoordelen op hun kennis van en in het Nederlands, maar om ook rekening te houden met de vaardigheden in de andere taal.
Tot slot toont Kootstra met behulp van zijn eigen onderzoek aan dat meertalige kinderen ‘over talen heen’ leren: ze kunnen patronen uit de ene taal inzetten bij het leren van de andere taal. Daarnaast pleit hij voor het belang dat ouders zo veel mogelijk de taal gebruiken waar zij zich het meest prettig bij voelen. Op die manier is de kans het grootst dat ze hun kind de rijkst mogelijke taalomgeving kunnen bieden.

Na de lezing konden de aanwezigen meer horen over concrete toepassingen in de onderwijs praktijk door deel te nemen aan één van de drie keuzesessies: ‘Interacties in de klas met anderstalige kleuters’ met Annegien Langeloo, ‘Moedertalen in beeld op school’ met Annarein Dijkhuis en Janke Singelsma, en ‘Wat doe je met nieuwkomerskinderen op je school’ met Marieke Postma. Zelf heb ik de sessie over nieuwkomerskinderen bijgewoond.
Tijdens haar presentatie vertelt Postma dat er in veel regio’s een regionaal beleid is over hoe je het eerste jaar voor nieuwkomers organiseert. In regio’s waar dit eerste jaar stevig staat, wordt er steeds meer een meerjarig aanbod opgezet. Inzoomend op wat regio’s momenteel doen, wordt Zuid-Kennemerland genoemd. Hier is in 2019 het ITK-maatje project gestart. Met behulp van dit project vergaart een schoolmedewerker kennis en expertise op het gebied van NT2 problematiek op scholen, met als doel om dit uit te wisselen met andere collega’s. Op die manier ontstaat er een versterking van kennis en dekkend aanbod in de regio.
Na het inhoudelijke verhaal van Postma gaan we uiteen in break-out rooms. De opdracht is om aan de hand van een casestudy na te denken wat deze leerling nodig heeft op het gebied van veiligheid, welzijn, lesaanbod en het meerjarig volgen van de leerling. De input van de deelnemers is terug te vinden in de slides van deze sessie.

De eerste middag wordt feestelijk afgesloten door Aleid van Meertaligheid, die met veel enthousiasme de verloting van interessante boeken én paaseitjes leidt. Een vrolijke afsluiting van een inspirerende middag!

Media en downloads