Rekenen/wiskunde - Meten en meetkunde - kerndoel 33 - Groep 3 en 4 - Wat doet de leraar


De leerlingen leren meten en leren te rekenen met eenheden en maten, zoals bij tijd, geld, lengte, omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht, snelheid en temperatuur.


Groep 3 en 4


Wat doet de leraar?

  • De leraar laat allerlei lengten en afstanden meten, ook buiten. Met stappen, maar ook met de bordliniaal, met een huishoudcentimeter, een meetlint en eventueel met een klikwiel.
  • Zij zorgt voor de aanwezigheid van een gevarieerde set instrumenten voor lengtemeting en praat met de klas welk instrument handig is bij een bepaalde meting.
  • Zij vraagt waarvoor je de omtrek van je hoofd of de omtrek van je middel moet weten (kopen van pet, riem) en laat kinderen die vervolgens ook bij zichzelf en anderen meten. Ze legt met de kinderen de relatie met kledingmaten.
  • De leraar laat diverse pakken/flessen/blikken op inhoud ordenen waarbij kinderen verschillende werkwijzen kiezen en uitproberen: wanneer zie je meteen waar het meeste inzit/kan en waar let je dan op?.
  • Zij laat de kinderen flessen, pakken, tubes met verschillende inhouden verzamelen, vergelijken en ordenen aan de hand van de er op vermelde inhoudsmaten in liter en ml.
  • De leraar zorgt voor een aantal weeginstrumenten, zowel digitale als met een wijzer, inclusief een balans en laat de kinderen een aantal gewichten vergelijken en ordenen. Daarbij wordt samen gereflecteerd op hoe je die instrumenten gebruiken kunt en wat de voor- en nadelen van elk instrument zijn.
  • Aan de hand van een jaarkalender laat de leraar kinderen vertellen wat er allemaal op te zien is en wat je daarmee kunt doen, ze kleurt samen met de kinderen vakanties en verjaardagen in.
  • Zij verbindt de tijden en perioden van een dag met de invulling ervan door de kinderen.
  • De leraar laat prijzen verzamelen zodat een indruk ontstaat van wat artikelen kosten en hoe die te betalen zijn, gepast en met terugkrijgen/betalen.