Rekenen/wiskunde - Getallen en bewerkingen - kerndoel 26 - Groep 5 en 6 - Wat doen de kinderen


De leerlingen leren structuur en samenhang van aantallen, gehele getallen, kommagetallen, breuken, procenten en verhoudingen op hoofdlijnen te doorzien en er in praktische situaties mee te rekenen.


Groep 5 en 6


Wat doen de kinderen?

  • De kinderen leggen relatie tussen wat ze ontdekt hebben bij de structuur in de telrij tot 100 met de nieuwe telrij die ze leren tot 1000 en 10.000. Ze zien dat het in feite allemaal is gebaseerd op het tientallige inwisselsysteem. Ze zoeken naar woorden om dit ook uit te kunnen leggen.
  • Ze oefenen via allerlei speelse activiteiten het flexibel omgaan met getallen: vergelijken, ordenen, plaats van getallen tussen andere getallen bepalen. Ze maken daarbij gebruik van hun inzicht in de structuur van de telrij en opbouw van getallen (zie doorkijkje). Ze leren deze vaardigheden in contextsituaties maar ook met kale getallen. Ze oefenen het vergelijken en ordenen regelmatig, zodat ze er steeds vaardiger in worden
  • Ze maken kennis met breuken vanuit allerlei dagelijkse situaties waarin breuken en breuknamen gebruikt worden (half brood, kwartier). Ze zoeken uit waarom breuken gebruikt worden en leren expliciet de nieuwe betekenis die de getallen in een breuknotatie krijgen. Ze denken na over de relatie tussen breuken en hele getallen en leren breuken plaatsen tussen hele getallen op een getallenlijn.
  • Ze leren via modelcontexten wat de relatie is tussen de bewerkingen vermenigvuldigen en delen, tussen optellen en vermenigvuldigen en tussen delen en aftrekken.
    Bijvoorbeeld in een context als 'er zijn 478 kinderen (en begeleiders), ze gaan met bussen naar het pretpark. In elke bus mogen 50 kinderen, hoeveel bussen zijn dan nodig? Via informele oplossingswijzen gaat de een te werk via herhaald optellen, de ander via herhaald aftrekken en een derde neemt meteen meer groepen van 50 samen: 2 bussen is 100, 4 bussen is 200, enzovoort. Ze vergelijken hun oplossingen met elkaar en worden zich bewust van de verschillende manieren waarop je tot een oplossing kunt komen: via delen, vermenigvuldigen, herhaald optellen en herhaald aftrekken. Ze brengen hun werkwijzen expliciet onder woorden en proberen manieren van elkaar uit.
  • De kinderen leren dat het tellen of vergelijken van grote hoeveelheden ook via andere wijzen dan alleen tellen kan. Tijdens een klein project vragen ze zich af of er nu evenveel witte als pure chocoladekorrels in het pak zitten.
  • Via schatten komen ze er niet uit: de klas is verdeeld, de ene groep zegt dat er meer witte dan pure zijn en de andere groep meent het omgekeerde. Ze mogen het in groepjes gaan uitzoeken. Al gauw blijkt dat tellen toch wel erg veel geduld en nauwkeurigheid vraagt. Na met elkaar te overleggen, komen er ook opties als 'wegen'. Maar dan moet je wel eerst weten hoeveel er in een bepaald gewicht zitten en wanneer dat betrouwbaar genoeg is. De kinderen dragen argumenten aan, praten over afronden, schatten, zeker weten, onzekerheid accepteren, (handig) tellen, proberen uit, voorspellen en reflecteren. Ze zoeken naar alternatieven voor het tellen van grote hoeveelheden vanuit een voor hen betekenisvolle context.

Toelichting: Aantallen of hoeveelheidgetallen

Getallen worden gebruikt om aantallen aan te geven.
Bijvoorbeeld:

  • 3 kinderen
  • 16.000.000 Nederlanders
  • 45 boeken

Toelichting: Volgorde (plaats in een rij)

De telwoorden staan in een vaste volgorde, waarin elk getal een vaste plaats heeft. Die volgorde kan gebruikt worden om de plaats van iets in een rij aan te geven. Bijvoorbeeld:

  • het derde kind in de rij;
  • het vierde huis in de straat;
  • de tweede prijs.

Toelichting: Hoeveelheden, groottes (maten) of tijd

Getallen worden gebruikt om maten weer te geven. In principe zegt een maatgetal hoe vaak een maateenheid in een grootte (of hoeveelheid) kan worden afgepast.
Bijvoorbeeld:

  • er gaat 45 liter in de tank;
  • er zit 450 gram jam in het potje;
  • er gaan 24 uur in een dag;
  • er kan 300.000 ton olie in de tanker.

Toelichting: Naamgetallen (en codes)

Voorbeelden van naamgetallen en codes zijn:

  • de rugnummers bij voetballers;
  • telefoonnummers en sofinummers, die enerzijds als naam; functioneren en anderzijds codering zijn;
  • nummers van buslijnen en treinen.

Toelichting: Ankergetallen

Ankergetallen zijn getallen die belangrijk zijn door hun plaats in de telrij of door hun speciale getalstructuur: 1, 5, 10, 25, 50, 75, 100, ... Ze spelen een belangrijke rol bij het inzicht in de wereld van de getallen, het schattend en het handig rekenen, het afronden en bij het onderling verbinden van gehele getallen, kommagetallen en breuken. Bijvoorbeeld:

  • Ordes van grootte:
    • 1, 10, 100, 1.000, 10.000, 100.000, 1.000.000 en eventueel verder;
    • 0,1, 0,01, 0,001, 0,000.1 en zo kleiner.
  • Bijzondere getallen tussen ordes van grootte: tussen 10 en 100 bijvoorbeeld:
    • 25, 50, 75, die op kwarten liggen;
    • 20, 40, 60, 80 die op vijfden liggen, zoals bij het geld,
      en eventueel
    • 331/3 en 662/3 die op derden liggen.
  • Deze zelfde soort ankergetallen heb je ook tussen 0 en 1, zoals bij:
    • 0,25 - 0,5 - 0,75.
  • Getallen en breuken in verband met de klok:
    • 1, 3, 6, 9, 12 en zo verder;
    • 60 en 3600;
    • de breuken 1/4, 1/2, 3/4.
  • Getallen in verband met de kalender:
    • aantallen dagen per jaar en per maand;
    • veelvouden van 7 en zo verder.
  • Belangrijke relaties zijn bijvoorbeeld:
    • 1/2 = 0,5 = 50% = 1 op 2;
    • 3/4 = 0,75 = 75% = 3 op 4;
    • 1/3 = 0,333 = 33,3% = 1 op 3.

Toelichting: Referentiegetallen

Referentiegetallen zijn getallen die voor iemand speciaal bekend zijn en een bijzondere betekenis hebben. Bijvoorbeeld de eigen leeftijd, lengte, gewicht, huisnummer, maar ook het gewicht van een olifant, de snelheid van een jachtluipaard, het aantal inwoners van Nederland en de eigen woonplaats, de omvang van de Nederlandse begroting op Prinsjesdag of de afstand van de Aarde tot de zon. Ieder kind ontwikkelt zijn eigen collectie referentiegetallen.

Referentiegetallen zijn belangrijk bij het betekenis geven aan getallen: betekenis in de zin van "weet ik voorbeelden bij duizend of een miljoen?", maar ook betekenis in de zin van "waar gebruiken mensen getallen voor?".

Toelichting: Rekengetallen

In een rekenformule als 45 + 17 is het niet aan de orde of het om een volgorde, aantal of maat gaat. Wat belangrijk is, is de manier waarop je met deze getallen kunt rekenen. In het rekengetal staat de getalstructuur ( ..., honderdtallen, tientallen, eenheden, tienden, hondersten, ...) centraal.

Toelichting: Eigenschappen van de bewerkingen

Eigenschappen van de optelling
Bij optellen gaat het om samenvoegen of toevoegen van aantalgetallen of maatgetallen.
Belangrijke eigenschappen van de optelling zijn bijvoorbeeld:

  • de verwisseleigenschap van de optelling: 3 + 4   =   4 + 3
  • de volgorde bij het optellen doet er niet toe: 8 + 6   =   8 + (2 + 4). Dat gebruik je bijvoorbeeld bij de splitsing bij de tien, 8 + (2 + 4) wordt dan (8 + 2) + 4 en dan doe je eerst 8 + 2 = 10 en dan 10 + 4 = 14
  • 9 + 7 = 10 + 6 of 10 + 7 - 1 (ééntje méér, ééntje minder)

Eigenschappen van de aftrekking
Bij aftrekkingen gaat het om het verminderen of het bepalen van verschil van aantalgetallen of maatgetallen.
Belangrijke eigenschappen van het aftrekken zijn bijvoorbeeld:

  • een aftrekking mag je niet omkeren: 7 - 4 ≠ 4 - 7
  • de volgorde doet er wel toe: (6 - 3) + 2 ≠ 6 - (3 + 2)
  • 15 - 9 = 16 - 10 of 15 - 10 + 1 (ééntje meer, ééntje minder)

Eigenschappen van de vermenigvuldiging
Bij vermenigvuldigingen gaat het om herhalingen, zoals vier groepjes van 5, vier staafjes van 5, vier sprongen van 5. Of "vier keer (telkens) 5".
Belangrijke eigenschappen van het vermenigvuldigen zijn bijvoorbeeld:

  • een vermenigvuldiging mag je verwisselen: 3 x 12 = 12 x 3
  • de volgorde bij het vermenigvuldigen doet er niet toe: 6 x 24 = (2 x 3) x 24 = 2 x (3 x 24) = 2 x 72 = 144
  • vermenigvuldigen met 10 is gemakkelijk: 10 x 256 = (256 tientallen) = 2560. Alles schuift een positie op, of kort gezegd: je zet er een nul achter.
  • 6 x 99 = 6 x 100 - 6 x 1 (één keer meer, één keer minder)
  • 8 x 25 = 4 x 50 (verdubbelen en halveren)
  • de verdeeleigenschap: 6 x 54 = 6 x 50 + 6 x 4, zoals in het onderstaande oppervlaktemodel te zien is.

Eigenschappen van de deling
Bij verdelen kan het gaan om verdelen (Van een banketstaaf van 25 cm snijden we stukjes van 3 cm. Hoeveel stukjes kunnen we maken?) en opdelen (in een kring van vier kinderen delen we 20 kaartjes uit door telkens een rondje te geven. Hoeveel krijgt ieder?).
Belangrijke eigenschappen van het delen zijn bijvoorbeeld:

  • een deling mag je niet omkeren: 12 : 3 ≠ 3 : 12
  • bij een deling doet de volgorde er wel toe: (24 : 6) : 2 ≠ 24 : (6 : 2)
  • delen door 10 is gemakkelijk. 2340 : 10 = (hoeveel tientallen zitten er in 2340) = 234. Je mag er een nul afhalen.
  • bij een deling geldt ook de verdeeleigenschap: 64 : 4 = 40 : 4 + 24 : 4