Rekenen/wiskunde - Getallen en bewerkingen - kerndoel 26 - Groep 5 en 6 - Doorkijkje


De leerlingen leren structuur en samenhang van aantallen, gehele getallen, kommagetallen, breuken, procenten en verhoudingen op hoofdlijnen te doorzien en er in praktische situaties mee te rekenen.


Groep 5 en 6


Doorkijkje

'Spelen met' en 'denken over' getallen

Alle kinderen van groep 5 krijgen een A4-vel en een dikke stift van juffrouw Loes. Ze mogen van Loes over de breedte van het blad een getal onder de 1000 op het blaadje noteren. "Schrijf maar zo groot mogelijk en zorg dat niemand jouw getal ziet." vult Loes aan. "En probeer een getal te kiezen dat niemand heeft." Met deze laatste opmerking lokt Loes uit, dat niet iedereen bijvoorbeeld 1000 of 999 kiest, maar dat er veel verschillende getallen genomen worden.
Alle kinderen gaan geheimzinnig aan de slag.

"Wie denkt... dat hij het kleinste getal heeft", vraagt Loes. Sommige kinderen kijken even op hun blaadje. Er gaan een paar vingers omhoog. "'Wie weet zéker dat hij het kleinste getal heeft?" Twee kinderen steken hun vinger op. "Oké, wie heeft het allergrootste getal denkt hij?" Er gaan weer vingers de lucht in. "Ik weet het heel, heel zeker" roept Eline lachend. "Oh, dan heb jij zeker 1000" reageert Willem.
"Nou, spannend", zegt Loes. "Zullen we eens kijken?" Ze vraagt de kinderen om hun getallen zichtbaar te maken aan de rest van de klas en zegt dat ze ook rond mogen lopen om bij de anderen te kijken. "Heleen heeft de kleinste", roept iemand. "Niet, ikke" roept Jeroen, "kijk maar ik heb 1." De kinderen lopen wat door elkaar. Al gauw blijkt dat Jeroen inderdaad het laagste getal heeft en Farah het hoogste. Farah had 1000, Eline 999, samen met nog twee kinderen.

Vervolgens geeft Loes verschillende opdrachten waarbij de kinderen steeds weer in wisselende situaties terecht komen: soms als grootste getal, soms als kleinste: Zoek een maatje. Wie heeft het kleinste getal? Hoe weet je dat? Ben je met jouw getal dan altijd het kleinste getal? Wanneer wel? Bij wie niet? Hoe weet je dat?
Loes tekent een lange getallenlijn op het hele bord met daarop de getallen 0, 250, 500, 750 en 1000. "Wie weet waar zijn getal ongeveer hoort?" Enkele kinderen gaan op ongeveer de juiste plek staan. Op de vraag van Loes of het ongeveer klopt, worden vanuit de groep wat correcties aangebracht. '"Wie hoort héél dicht bij 500?" Op deze manier stelt Loes nog enkele vragen en ze laat ook enkele andere kinderen opdrachten bedenken. Sommige kinderen komen erbij staan, moeten wat van plaats verschuiven en Loes vraagt regelmatig of de anderen het er mee eens zijn en hoe ze denken. Ze legt relaties tussen de plaatsen van getallen in de telrij, of ze ver of dichtbij elkaar liggen en hoe je ook aan de opbouw van getallen kunt zien waar ze ongeveer in de rij liggen of groter of kleiner dan andere getallen zijn.

Tot slot vraagt ze alle kinderen in volgorde op een rij te gaan staan. Doordat er al enigszins voorgestructureerd is, gaat dit wat sneller. Het wordt een rumoerige maar actieve activiteit, iedereen is betrokken, de kinderen corrigeren elkaar, sommigen geven aanwijzingen, anderen volgen die stilzwijgend op. Loes ziet welke kinderen snel en minder snel reageren.

Daarna mogen de kinderen gaan zitten en schrijft Loes een geheim getal op háár blad. "Raad mijn getal nu eens", zegt ze. "Ik antwoord alleen met ja of nee."
Om de beurt roept iemand iets, variërend van minder handige vragen "Is het 999" tot hele handige vragen "Ligt het tussen 500 en 1000?" en "Is het meer dan 800?" De kinderen kennen dit spel. Loes streept op de getallenlijn op het bord weg wat niet tot de mogelijke getallen meer hoort. Ze bespreekt na afloop wat handige vragen zijn.

Hierna gaan de kinderen dit spel in tweetallen spelen. Loes stelt dat de kinderen die dat willen, ook grotere getallen boven 1000 kunnen nemen. Sommige kinderen die er moeite mee hebben, laat ze samenwerken en eerst een getal onder 100 nemen. Op deze manier laat ze de kinderen meer op eigen niveau werken maar wel aan hetzelfde onderdeel. Iedereen is actief.


Toelichting: Aantallen of hoeveelheidgetallen

Getallen worden gebruikt om aantallen aan te geven.
Bijvoorbeeld:

  • 3 kinderen
  • 16.000.000 Nederlanders
  • 45 boeken

Toelichting: Volgorde (plaats in een rij)

De telwoorden staan in een vaste volgorde, waarin elk getal een vaste plaats heeft. Die volgorde kan gebruikt worden om de plaats van iets in een rij aan te geven. Bijvoorbeeld:

  • het derde kind in de rij;
  • het vierde huis in de straat;
  • de tweede prijs.

Toelichting: Hoeveelheden, groottes (maten) of tijd

Getallen worden gebruikt om maten weer te geven. In principe zegt een maatgetal hoe vaak een maateenheid in een grootte (of hoeveelheid) kan worden afgepast.
Bijvoorbeeld:

  • er gaat 45 liter in de tank;
  • er zit 450 gram jam in het potje;
  • er gaan 24 uur in een dag;
  • er kan 300.000 ton olie in de tanker.

Toelichting: Naamgetallen (en codes)

Voorbeelden van naamgetallen en codes zijn:

  • de rugnummers bij voetballers;
  • telefoonnummers en sofinummers, die enerzijds als naam; functioneren en anderzijds codering zijn;
  • nummers van buslijnen en treinen.

Toelichting: Ankergetallen

Ankergetallen zijn getallen die belangrijk zijn door hun plaats in de telrij of door hun speciale getalstructuur: 1, 5, 10, 25, 50, 75, 100, ... Ze spelen een belangrijke rol bij het inzicht in de wereld van de getallen, het schattend en het handig rekenen, het afronden en bij het onderling verbinden van gehele getallen, kommagetallen en breuken. Bijvoorbeeld:

  • Ordes van grootte:
    • 1, 10, 100, 1.000, 10.000, 100.000, 1.000.000 en eventueel verder;
    • 0,1, 0,01, 0,001, 0,000.1 en zo kleiner.
  • Bijzondere getallen tussen ordes van grootte: tussen 10 en 100 bijvoorbeeld:
    • 25, 50, 75, die op kwarten liggen;
    • 20, 40, 60, 80 die op vijfden liggen, zoals bij het geld,
      en eventueel
    • 331/3 en 662/3 die op derden liggen.
  • Deze zelfde soort ankergetallen heb je ook tussen 0 en 1, zoals bij:
    • 0,25 - 0,5 - 0,75.
  • Getallen en breuken in verband met de klok:
    • 1, 3, 6, 9, 12 en zo verder;
    • 60 en 3600;
    • de breuken 1/4, 1/2, 3/4.
  • Getallen in verband met de kalender:
    • aantallen dagen per jaar en per maand;
    • veelvouden van 7 en zo verder.
  • Belangrijke relaties zijn bijvoorbeeld:
    • 1/2 = 0,5 = 50% = 1 op 2;
    • 3/4 = 0,75 = 75% = 3 op 4;
    • 1/3 = 0,333 = 33,3% = 1 op 3.

Toelichting: Referentiegetallen

Referentiegetallen zijn getallen die voor iemand speciaal bekend zijn en een bijzondere betekenis hebben. Bijvoorbeeld de eigen leeftijd, lengte, gewicht, huisnummer, maar ook het gewicht van een olifant, de snelheid van een jachtluipaard, het aantal inwoners van Nederland en de eigen woonplaats, de omvang van de Nederlandse begroting op Prinsjesdag of de afstand van de Aarde tot de zon. Ieder kind ontwikkelt zijn eigen collectie referentiegetallen.

Referentiegetallen zijn belangrijk bij het betekenis geven aan getallen: betekenis in de zin van "weet ik voorbeelden bij duizend of een miljoen?", maar ook betekenis in de zin van "waar gebruiken mensen getallen voor?".

Toelichting: Rekengetallen

In een rekenformule als 45 + 17 is het niet aan de orde of het om een volgorde, aantal of maat gaat. Wat belangrijk is, is de manier waarop je met deze getallen kunt rekenen. In het rekengetal staat de getalstructuur ( ..., honderdtallen, tientallen, eenheden, tienden, hondersten, ...) centraal.

Toelichting: Eigenschappen van de bewerkingen

Eigenschappen van de optelling
Bij optellen gaat het om samenvoegen of toevoegen van aantalgetallen of maatgetallen.
Belangrijke eigenschappen van de optelling zijn bijvoorbeeld:

  • de verwisseleigenschap van de optelling: 3 + 4   =   4 + 3
  • de volgorde bij het optellen doet er niet toe: 8 + 6   =   8 + (2 + 4). Dat gebruik je bijvoorbeeld bij de splitsing bij de tien, 8 + (2 + 4) wordt dan (8 + 2) + 4 en dan doe je eerst 8 + 2 = 10 en dan 10 + 4 = 14
  • 9 + 7 = 10 + 6 of 10 + 7 - 1 (ééntje méér, ééntje minder)

Eigenschappen van de aftrekking
Bij aftrekkingen gaat het om het verminderen of het bepalen van verschil van aantalgetallen of maatgetallen.
Belangrijke eigenschappen van het aftrekken zijn bijvoorbeeld:

  • een aftrekking mag je niet omkeren: 7 - 4 ≠ 4 - 7
  • de volgorde doet er wel toe: (6 - 3) + 2 ≠ 6 - (3 + 2)
  • 15 - 9 = 16 - 10 of 15 - 10 + 1 (ééntje meer, ééntje minder)

Eigenschappen van de vermenigvuldiging
Bij vermenigvuldigingen gaat het om herhalingen, zoals vier groepjes van 5, vier staafjes van 5, vier sprongen van 5. Of "vier keer (telkens) 5".
Belangrijke eigenschappen van het vermenigvuldigen zijn bijvoorbeeld:

  • een vermenigvuldiging mag je verwisselen: 3 x 12 = 12 x 3
  • de volgorde bij het vermenigvuldigen doet er niet toe: 6 x 24 = (2 x 3) x 24 = 2 x (3 x 24) = 2 x 72 = 144
  • vermenigvuldigen met 10 is gemakkelijk: 10 x 256 = (256 tientallen) = 2560. Alles schuift een positie op, of kort gezegd: je zet er een nul achter.
  • 6 x 99 = 6 x 100 - 6 x 1 (één keer meer, één keer minder)
  • 8 x 25 = 4 x 50 (verdubbelen en halveren)
  • de verdeeleigenschap: 6 x 54 = 6 x 50 + 6 x 4, zoals in het onderstaande oppervlaktemodel te zien is.

Eigenschappen van de deling
Bij verdelen kan het gaan om verdelen (Van een banketstaaf van 25 cm snijden we stukjes van 3 cm. Hoeveel stukjes kunnen we maken?) en opdelen (in een kring van vier kinderen delen we 20 kaartjes uit door telkens een rondje te geven. Hoeveel krijgt ieder?).
Belangrijke eigenschappen van het delen zijn bijvoorbeeld:

  • een deling mag je niet omkeren: 12 : 3 ≠ 3 : 12
  • bij een deling doet de volgorde er wel toe: (24 : 6) : 2 ≠ 24 : (6 : 2)
  • delen door 10 is gemakkelijk. 2340 : 10 = (hoeveel tientallen zitten er in 2340) = 234. Je mag er een nul afhalen.
  • bij een deling geldt ook de verdeeleigenschap: 64 : 4 = 40 : 4 + 24 : 4