kerndoel 52 en 53 - Groep 3 en 4 - Wat doet de leraar


Kerndoel 52

De leerlingen leren over kenmerkende aspecten van de volgende tijdvakken: jagers en boeren; Grieken en Romeinen; monniken en ridders; steden en staten; ontdekkers en hervormers; regenten en vorsten; pruiken en revoluties; burgers en stoommachines; wereldoorlogen en holocaust; televisie en computer. De vensters van de canon van Nederland dienen als uitgangspunt ter illustratie van de tijdvakken.

Kerndoel 53

De leerlingen leren over de belangrijke historische personen en gebeurtenissen uit de Nederlandse geschiedenis en kunnen die voorbeeldmatig verbinden met de wereldgeschiedenis.


Groep 3 en 4


Wat doet de leraar?

  • De leraar houdt oren en ogen open als kinderen met 'historische' onderwerpen de klas binnenkomen en maakt hiervan gebruik om op historische gebeurtenissen in te gaan.
  • Zij nodigt een archeoloog of andere expert uit voor het beantwoorden van vragen van de kinderen over een historisch onderwerp.
  • De leraar zoekt en vertelt historische verhalen. Dit zijn zowel algemeen informatieve verhalen als fictieve verhalen met een voor de kinderen aansprekende hoofdpersoon. Bijv. over het leven dat de bewoners op een kasteel hadden of een spannend verhaal over de rol van een jongen bij een riddertoernooi.
  • Zij leest verhalen voor en vertelt ook verhalen in eigen woorden.
  • De leraar zoekt (bijv. op schooltv beeldbank, Teleblik of de website www.entoen.nu.) passende videofragmenten, bijv. over het leven in een middeleeuws kasteel. Zij toont de fragmenten in de klas en stelt na afloop vragen over de inhoud die het nadenken hierover en mogelijk ook de discussie hierover op gang brengen.
  • Zij geeft toelichting bij afbeeldingen over vroeger, bijv. over historische vervoersmiddelen, zodat de afbeelding voor de kinderen nog meer gaan leven. Bijv. over het reizen per diligence, een door paarden getrokken wagen, waarin je flink door elkaar geschud was als je je bestemming had bereikt.
  • De leraar laat kinderen ervaren dat mensen (kinderen) er heel verschillend uit kunnen zien. Ze spreekt met de kinderen over uiterlijke verschillen, maar ook over culturele verschillen. Zij legt in de gesprekken nadruk op de overeenkomsten en dat het niet uitmaakt hoe je er uit ziet.
  • De leraar besteedt met de kinderen aandacht aan feestdagen uit verschillende culturen en van verschillende godsdiensten. Zij stelt vragen om kinderen te laten nadenken over de gebruiken bij hen thuis:
    • Waarom doen ze dat zo?
    • Wat heeft het voor betekenis?
    • Van wie hebben ze dat geleerd?
    • Wat vinden ze van die feesten?
    • Welke feesten kenden ze niet?
    • Wat is er speciaal aan een feest: speciale tafel, kleding, eten?
  • De leraar verwerkt informatie van relevante canonvensters in bepaalde thema's die in het schooljaar aan de orde komen. Bijv. bij een thema over wonen gaat het ook over de buitenhuizen en bij het thema vervoer zitten ook de canonvensters van de eerste spoorlijn en de haven van Rotterdam.
  • De leraar spreekt met de kinderen over televisiekijken en kinderprogramma's. Waar kijk je naar? Waarom kijk je ernaar? Wat vind je ervan?