Oriëntatie op jezelf en de wereld - Tijd - kerndoel 51 - Groep 7 en 8 - Wat doen de kinderen


De leerlingen leren gebruik te maken van eenvoudige historische bronnen en ze leren aanduidingen van tijd en tijdsindeling te hanteren.


Groep 7 en 8


Wat doen de kinderen?

Bij tijdsaanduiding en tijdsindeling

  • De kinderen gebruiken tijdbalken met verschillende intervallen.
  • Ze gebruiken tijdbalken met jaartallen die het begin en einde van gebeurtenissen, ontwikkelingen, verschijnselen en personen weergeven.

Bij informatie over heden en verleden en historische bronnen

  • De kinderen vormen zich beelden van het heden en het verleden door middel van eenvoudige historische bronnen, zoals:
    • stamboom;
    • oude atlassen;
    • historische kaarten;
    • informatie uit musea;
    • oude gebruiksvoorwerpen;
    • oude munten en postzegels;
    • cd-roms en websites met historische informatie;
    • digitale encyclopedieën.
  • De kinderen beoordelen historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen op basis van historische bronnen.
  • Ze discussiëren met elkaar over afwijkende of tegenstrijdige feiten. Hoe komt dat? Wat kun je er van leren?
  • Ze onderzoeken verschillende bronnen die over hetzelfde onderwerp gaan. Ze ontdekken daarbij dat bronnen elk een eigen verhaal vertellen dat gebonden is aan een bepaalde tijd, plaats en standpunt.
  • Ze zoeken naar een antwoord op 'motieven' voor een situatie of manier van handelen in het verleden, bijv. "Waarom droeg iedere jongen/man vroeger een pet en iedere heer een hoed?".

Toelichting: Tijdsaanduiding

Bij begrippen die de tijd aanduiden gaat het om verwijzingen wanneer iets gebeurt: nu, straks, toen, toen ik jong was, als ik volwassen ben, enzovoort.

Toelichting: Tijdsindeling

Bij tijdsindeling gaat het om de onderverdeling van een periode (dag, week, maand, jaar, eeuw) in delen: uren, ochtend, middag (dag), dagen (week), maanden, seizoenen (jaar), enzovoort.

Toelichting: Tijdsbesef

Bij oriëntatie in de tijd leren kinderen de tijd te ordenen. Kinderen leren begrippen en kunnen deze begrippen gebruiken.
De oriëntatie in tijd kent drie accenten:

  • biologisch tijdsbesef;
  • dagelijks tijdsbesef;
  • historisch tijdsbesef.

De ontwikkeling van tijdsbesef gaat in bovenstaande volgorde, waarbij de accenten in elkaar overvloeien. Begrip voor 'tijd' is sterk gebonden aan de ontwikkelingspsychologische leeftijd van kinderen. In het besef dat het begrip tijd vooral spelenderwijs aan bod dient te komen, moet daarnaast tijdens de lessen en in gesprekken met kinderen bewust aandacht besteed worden aan het begrip tijd.
Kenmerkend voor het biologische tijdsbesef is het steeds terugkerende, dus cyclische karakter van tijd.
Het dagelijks tijdsbesef is gebaseerd op het biologische tijdsbesef. Het dagelijks tijdsbesef kent de gehanteerde begrippen over tijd en tijdmeting.
Naast het cyclische karakter van tijd bestaat ook nog het lineaire karakter van tijd. Het lineaire legt de nadruk op het eenmalige, het unieke. Voor kinderen heeft het lineaire twee betekenissen:

  • Kinderen ontdekken dat wat gebeurd is, voorbij is en niet meer terug kan komen;
  • Tevens ontdekken ze dat ze zelf ook deel uitmaken van heden, verleden en toekomst. Kinderen ontdekken dus hun eigen historiciteit. Veelal vindt deze ontdekking reeds plaats op een leeftijd tussen de vijf en zeven jaar.

Dit lineaire tijdsbesef noemen we het historische tijdsbesef.