Oriëntatie op jezelf en de wereld - Natuur en techniek - kerndoel 45 - Groep 5 en 6 - Wat doet de leraar


De leerlingen leren oplossingen voor technische problemen te ontwerpen, deze uit te voeren en te evalueren.


Groep 5 en 6


Wat doet de leraar?

  • De leraar zorgt voor een bouwschema, materiaal en gereedschap en begeleidt de kinderen bij het bouwen.
  • Zij stelt vragen over hoe de te ontwerpen stad er uit ziet. Ze nodigt de kinderen uit een stadsplan te ontwerpen en zorgt voor diverse materialen en gereedschappen.
  • Zij laat de kinderen in groepjes een ontwerptekening maken van een robot en begeleidt bij het bouwen.
  • Zij laat de kinderen in kleine groepjes bespreken waaraan hun product moet voldoen. Ze stimuleert de kinderen elkaar behulpzaam te zijn bij het oplossen van problemen tijdens het bouwen.
  • Zij zorgt voor de recepten en materialen en gereedschappen voor het maken van haargel en tandpasta.

Toelichting: Verbindingen

Bij Lego en K'nex worden de bouwelementen aan elkaar geklikt. Bij houten blokken kan lijm ('specie') gebruikt worden om stevigheid te verkrijgen. Ook met nietjes, bouten en moeren, spijkers en schroeven kunnen verbindingen worden gemaakt. Onderdelen van tassen en kleding zitten met draad in elkaar. Andere vormen van verbindingen zijn knijpers, scharnieren, punaises, veters en ritsen.

Toelichting: Constructieprincipes

Bij constructies gaat het om stevigheid en stabiliteit. Als blokken of Legostenen gestapeld worden dan is het bouwwerk minder stabiel en stevig dan wanneer de blokken of stenen in verband worden gelegd. Constructies van driehoeken zijn steviger dan die van vierhoeken. Sommige materialen zijn zelf al stevig. Door papier op te rollen of te vouwen verkrijgt het ook stevigheid. Ook bogen kunnen gebruikt worden om iets stevig te maken (boogbrug).

Toelichting: Bewegings- en overbrengingsprincipes

Om onderdelen van een product ten opzichte van elkaar te laten bewegen worden scharnieren en draaipunten gebruikt. De hefboom beweegt om zijn draaipunt. Denk aan een wip of een schaar.
Door het opwinden van een touw om een as kun je iets laten draaien, ophijsen en takelen. Bij hijsen en takelen zijn katrollen een hulpmiddel. Het overbrengen van beweging vindt plaats door een ketting of snaar en tandwielen.
Bewegingen kunnen ook worden overgebracht door met lucht (pneumatiek) of water (hydraulica) gevulde cilinders. De cilinders zijn met leidingen verbonden en met een zuiger afgesloten. Door een zuiger naar beneden te drukken, gaat de andere omhoog.

Toelichting: Energiebronnen

Om iets te laten bewegen kan gebruik worden gemaakt van het eigen lichaam: duwen, optillen, trekken, drukken, trappen. Ook wind, water, elektriciteit, zon en batterijen kunnen daarvoor worden gebruikt. Batterijen kunnen ook zorgen voor verlichting en geluid. Met gas of hout kan iets worden verwarmd.