Oriëntatie op jezelf en de wereld - Natuur en techniek - kerndoel 40 - Groep 5 en 6 - Wat doet de leraar


De leerlingen leren in de eigen omgeving veel voorkomende planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren in hun leefomgeving.


Groep 5 en 6


Wat doet de leraar?

  • De leraar neemt de kinderen mee naar een veldje waar verschillende planten staan. Ze zorgt voor zoekkaarten om de planten te determineren en zo hun soortnaam te achterhalen.
  • Zij bespreekt de hoofdgroepen van het plantenrijk en laat de kinderen daar buiten voorbeelden bij zoeken en deze tekenen of digitale foto's ervan maken. De tekeningen of foto's worden verwerkt tot (digitale) posters van de hoofdgroepen.
  • Zij laat de kinderen onderzoeken aan (onderdelen van) planten hoe ze zich beschermen tegen uitdroging en kou.
  • Zij laat kinderen aan de hand van zelf gevonden of meegebrachte zaden en vruchten nadenken over de manieren van verspreiding van planten.
  • De leraar zorgt voor wandelende takken of vlinders in de klas en laat kinderen redeneren over de vorm en kleur van de dieren in relatie tot hun omgeving, waarbij het begrip schutkleur wordt geïntroduceerd.
  • Zij zorgt via een natuur- en milieueducatiecentrum voor schedels van verschillende vogels en redeneert met kinderen welke schedels van zaadeters, planteneters of insecteneters zijn.
  • Zij verzorgt lessen over prooidieren en roofdieren en legt het principe van een voedselketen uit (begint met een planteneter en eindigt met een vleeseter).
  • Zij laat de kinderen de levenscyclus van de vlinder ontdekken en introduceert het begrip gedaanteverwisseling.
  • De leraar vraagt de kinderen plaatjes van dieren uit bepaalde biotopen mee te brengen (bos, sloot, Afrikaanse savanne) en zorgt zelf ook voor plaatjes.
  • Zij inventariseert samen met kinderen verschillende biotopen en ontdekt samen met hen dat elk biotoop eigen bewoners heeft.

Toelichting: Zoekkaarten

Met zoekkaarten kunnen kinderen aan de hand van kenmerken zelfstandig de naam van kleine beestjes, spinnen of planten opzoeken (determineren). Zoekkaarten zijn te bestellen bij www.veldwerknederland.nl.

Toelichting: Biotoop

Een biotoop is een omgeving waar bepaalde planten en dieren voorkomen. Een voorbeeld van een biotoop zijn de duinen. Daarin komen bijvoorbeeld konijnen, vossen, reeën, padden, duindoorns, duinroosjes en helmgras voor. Andere biotopen in Nederland zijn het bos, de wei, de heide en het akkerland.

Toelichting: Voedselkringloop

Een voedselkringloop is kringloop van soorten planten, dieren, bacteriën en schimmels, waarbij de ene soort de andere eet, die ook weer als voedsel kan dienen voor weer andere soorten in de kringloop (eten en gegeten worden).

Toelichting: Levensgemeenschap

Een levensgemeenschap bestaat uit verschillende planten en dieren die iets met elkaar te maken hebben. Tot de levensgemeenschap van een boom behoren bijvoorbeeld de insecten en spinnen, die op de bladeren, takken of net onder de bast zitten. Maar ook de vogels zoals de specht of boomkruiper, die die beestjes opeet, de vleermuizen die er hun rustplaats hebben, de klimop die langs de bast omhoog kruipt en de wormen, die in de grond tussen de wortels leven en de bijen die nectar uit de bloemen halen.

Toelichting: Kikkerdril

Hoewel kikkers beschermd zijn, mag kikkerdril worden gebruikt ten behoeve van het onderwijs.

Toelichting: Nervatuur

Met nervatuur worden de nerven van een blad bedoeld. De nervatuur kan verschillend zijn. De belangrijkste zijn:

  • veernervig: een hoofdnerf met zijnerven (eik, beuk);
  • handnervig: nerven ontspringen vanuit een punt (kastanje);
  • parallelnervig: nerven lopen naast elkaar (tulp, lelie).

Voor een verdere indeling kun je het beste een flora gebruiken.

Toelichting: Bladranden

Bladranden zijn ook verschillend. Ze kunnen glad of gekarteld zijn, gegolfd of gezaagd. Laat kinderen zelf namen bedenken bij de de bladranden.

Toelichting: Gedaanteverwisseling

Bepaalde dieren maken tijdens hun leven een ontwikkeling door, waarin hun uiterlijk (gedaante) enkele malen duidelijk verandert, bijvoorbeeld: ei → rups → pop → vlinder.

Toelichting: Levenscyclus

Vlinders (evenals kikkers) ondergaan tijdens hun levenscyclus een gedaanteverwisseling. Een vlinder legt eitjes, de eitjes worden rupsen en de rupsen verpoppen zich. De pop ontwikkelt zich tot een vlinder, waarna de cyclus opnieuw start.

U kunt met kinderen de ontwikkeling van vlinders observeren. Kijk voor het bestellen van poppen en eitjes en andere lesactiviteiten op www.vlinderstichting.nl.

Toelichting: Organismen

Organismen zijn in te delen in vier categorieën:

  • planten;
  • dieren;
  • schimmels;
  • bacteriën.

Bij natuur in het basisonderwijs komen van deze vier categorieën de planten, dieren en paddestoelen (verschijningsvorm van schimmels) in alle groepen aan de orde, en schimmels en bacteriën alleen in de bovenbouw als er gesproken wordt over de voedselkringloop.

Toelichting: Hoofdgroepen in het dierenrijk

De hoofdgroepen in het dierenrijk zijn als volgt in te delen.
Er is sprake van gewervelde en ongewervelde dieren.
De gewervelde dieren hebben een inwendig skelet en zijn in te delen in:

  • zoogdieren (haren, vier ledematen);
  • vogels (veren, vier ledematen: twee poten, twee vleugels);
  • reptielen (schubben, vier ledematen, longen);
  • amfibieën (kale huid, vier ledematen, kieuwen als jong, later longen);
  • vissen (schubben, vinnen, kieuwen).

De ongewervelde dieren hebben geen inwendig skelet, maar soms een uitwendig skelet.

De kleine diertjes in de schoolomgeving horen doorgaans tot de volgende groepen:

  • geleedpotigen, waaronder de spinnen (4 paar poten), de insecten (3 paar poten), de kreeftachtigen (5 paar poten) en de duizendpoten (2 paar poten per segment);
  • wormen;
  • weekdieren (slakken, schelpen).

Toelichting: Hoofdgroepen in het plantenrijk

Planten zijn in te delen in de hoofdgroepen:

  • wieren (onderverdeeld in eencellige wieren: algen en meercellige wieren: draadvormige wieren);
  • mossen;
  • paardenstaarten;
  • varens;
  • zaadplanten (onderverdeeld in naaktzadigen: coniferen en bedektzadigen: bloemplanten).

Toelichting: Verspreiding van planten

Planten verspreiden hun zaden op verschillende manieren, via:

  • dieren: uitwerpselen van vogels die bessen hebben gegeten of doordat vogels en andere dieren zaden in de grond verstoppen (Vlaamse gaai, eekhoorn) of doordat zaden kleven aan de vacht van dieren (kleefkruid);
  • de wind (paardebloem, esdoorn);
  • het water (gele lis, kokosnoot);
  • eigen kracht (springzaad).

Toelichting: Voedselkringlopen

Een voedselkringloop is kringloop van soorten planten, dieren, bacteriën en schimmels, waarbij de ene soort de andere eet, die ook weer als voedsel kan dienen voor weer andere soorten in de kringloop (eten en gegeten worden).