Nederlands - Schriftelijk onderwijs - kerndoel 5 - Groep 7 en 8 - Wat doen de kinderen


De leerlingen leren naar inhoud en vorm teksten te schrijven met verschillende functies, zoals: informeren, instrueren, overtuigen of plezier verschaffen.


Groep 7 en 8


Wat doen de kinderen?

  • De kinderen ervaren en kennen de verschillende functies die schrijven kan hebben: expressief, communicatief en conceptualiserend. Ze schrijven allerlei soorten teksten. Ze weten dat je verschillende redenen (doelen) kunt hebben om te schrijven:
    • voor je plezier of om anderen van te kunnen laten genieten;
    • om iemand te informeren;
    • om aan te geven hoe je iets moet doen of maken;
    • om anderen te laten weten wat je ergens van vindt en/of om iemand te overtuigen.
  • Tijdens de planfase denken de kinderen na over het doel, het publiek en de functie van de tekst. Ze bepalen welke tekstsoort daar bij past en denken na over de tekst kenmerken.
  • Ze oriënteren zich op het schrijfonderwerp (zie groep 3/4 + klassikaal leergesprek).
  • Ze maken een opzet voor de inhoud van de tekst.
  • Tijdens de formuleerfase formuleren de kinderen hun gedachten: woordkeuze, zinsbouw, alinea’s en passen ze geleerde spelling- en interpunctieregels toe.
  • Ze hebben een schrijfmaatje waarmee zij hun tekst tussendoor kunnen bespreken en waaraan zij hun teksten kunnen voorleggen. Met behulp van de opmerkingen van anderen stellen ze hun tekst bij.
  • De kinderen besteden steeds meer aandacht aan de planning van een schrijftaak. Tijdens de revisiefase bespreken de kinderen met elkaar en met de leraar eerste versies van hun teksten. Daarbij staat de inhoud van de tekst centraal.
  • Er zijn verschillende vormen voor tekst besprekingen:
    • kinderen bespreken in tweetallen een tekst;
    • ze bespreken in groepjes een tekst;
    • de leraar bespreekt een tekst met één kind;
    • de kinderen bespreken klassikaal een tekst waarbij de leraar de bespreking leidt;
    • kinderen bespreken klassikaal een tekst waarbij de schrijver van de tekst de bespreking leidt.
  • De besprekingen kunnen gaan over de inhoud, de kenmerken van de tekst, het taalgebruik, doel- en publiekgerichtheid en het schrijfproces.
  • Op basis van deze besprekingen stellen ze de tekst bij qua inhoud en qua vorm.
  • De kinderen presenteren hun tekst eventueel aan klasgenoten of ze publiceren hun tekst (als ze dat willen). De kinderen stellen zichzelf vragen tijdens het schrijven en koppelen terug naar hun planning, zoals:
    • Is de tekst geschikt voor mijn lezerspubliek?
    • Sluit het aan bij mijn tekstdoel?
    • Past de tekststructuur bij de tekstsoort?
  • De kinderen reflecteren op hun teksten en op het schrijfproces:
    • in kleine groepjes;
    • alleen met de leraar;
    • met de hele groep waarbij bijvoorbeeld de auteur van de tekst op de ‘schrijversstoel’ plaats neemt om de vragen over zijn tekst te beantwoorden.