Nederlands - Mondeling onderwijs - kerndoel 2 - Groep 3 en 4 - Wat doen de kinderen


De leerlingen leren zich naar vorm en inhoud uit te drukken bij het geven en vragen van informatie, het uitbrengen van verslag, het geven van uitleg, het instrueren en bij het discussiëren.


Groep 3 en 4


Wat doen de kinderen?

  • De kinderen voeren alledaagse communicatieve functies uit als in groep 1/2 en hanteren daarbij aanspreekvormen voor bekenden en onbekenden, beleefd verzoeken om informatie of hulp.
  • Ze voeren communicatieve functies uit in institutionele communicatieve situaties, met name school,
    bijvoorbeeld: begrijpelijk vragen stellen en antwoord geven in de context van leerstofoverdracht. Ze houden (korte) monologen:
    • ze vertellen een persoonlijk verhaal;
    • ze vertellen over een (voor)gelezen boek;
    • ze vertellen een verhaal na;
    • ze houden een (korte) presentatie over een eigen onderwerp, bijvoorbeeld hun hobby of huisdier.
  • De kinderen voeren dialogen met de leraar of met een klasgenoot tijdens spelen/werken (in hoeken) of tijdens samenwerkingsactiviteiten; kan ook tijdens gesimuleerde telefoongesprekken, bijvoorbeeld in de huishoek. Ze voeren ook dialogen met een medeleerling in opdracht van de leraar:
    • tijdens het uitvoeren van taken (elkaar iets uitleggen bijvoorbeeld);
    • naar aanleiding van gemaakt werk;
    • dialogen met iemand van buiten de klas of school; kan ook tijdens telefoongesprekken.
  • De kinderen nemen deel aan polylogen: gesprekken in de kleine kring en klassikale gesprekken,
    bijvoorbeeld:
    • wanneer de leraar interactief voorleest;
    • wanneer de leraar met hen een voorwerp of praatplaat bekijkt en bespreekt;
    • wanneer de activiteiten voor de dag of week worden doorgenomen;
    • tijdens rollenspel en fantasiespel;
    • tijdens groepswerk;
    • bij vertelrondes als onderdeel van taalvorming;
    • bij leergesprekken;
    • bij drama.
  • De kinderen nemen actief deel aan gesprekken; dit uit zich in de volgende gedragingen:
    • ze nemen de gelegenheid te baat om zelf iets te zeggen;
    • ze gaan door omdat er naar hen geluisterd wordt;
    • ze nemen beurten op eigen initiatief en breiden beurten uit;
    • ze geven (uitgebreide) antwoorden op open vragen;
    • ze reageren uit eigen beweging (uitgebreid) op beweringen van anderen;
    • ze letten op de gespreksregels die aan de orde zijn;
    • ze letten er op dat hun bijdragen passen bij het onderwerp dat aan de orde is.
  • De kinderen bereiden een presentatie voor waarbij ze:
    • het onderwerp bepalen;
    • bedenken wat ze met de presentatie willen bereiken;
    • geschikte informatie bij hun onderwerp verzamelen;
    • zinvolle bronmaterialen selecteren en de informatie daaruit;
    • aantekeningen maken m.b.v. steekwoorden en andere geheugensteuntjes;
    • de informatie ordenen.
  • De kinderen houden een korte, voorbereide presentatie/voordracht voor een groep klasgenoten over een onderwerp dat hen interesseert, met als doel informatie verschaffen.