Nederlands - Mondeling onderwijs - kerndoel 1 - Groep 5 en 6 - Wat doet de leraar


De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven.


Groep 5 en 6


Wat doet de leraar?

  • De leraar zorgt voor begrijpelijk taalaanbod en geeft adequate feedback. Daarnaast schept zij ruimte voor de inbreng van kinderen en stimuleert zij actieve deelname van kinderen in klassikale gesprekken, dialogen en gesprekken in kleine groepjes. Zij werkt met verschillende groeperingsvormen: leraar met de grote groep en met een kleine groep; kinderen onderling in kleine groepen, vooral tweetallen; en leraar-kind momenten. Zij zorgt voor een goede balans tussen die groeperingsvormen.
  • Zij creëert momenten waarop kinderen luisteren naar monologen van elkaar en van zichzelf, bijv. door verslag uitbrengen of het vertellen en interactief voorlezen van verhalen. Zij zorgt ook voor korte luisterteksten, bijv. in de vorm van liedjes, versjes of gedichten. Tevens zorgt zij voor momenten waarop kinderen luisteren naar gesprekken op radio en tv.
  • De leraar zorgt voor voldoende momenten waarop kinderen actief luisteren naar elkaar en met elkaar praten. Afhankelijk van de opdracht geeft zij kinderen in gesprekken in drietallen of viertallen een specifieke taak of rol.
  • Zij werkt met de klassikale gesprekken steeds meer toe naar onderzoeksactiviteiten waarin de kinderen opzoeken en onderzoeken.
  • De leraar bouwt samen met de kinderen kennis op en geeft de kinderen de ruimte om mee te praten en uit te wisselen, vooral tijdens de zaakvakken. Zij leert kinderen om een vraaggesprek (interview) te voeren om informatie te verkrijgen.
  • De leraar roept indien nodig in herinnering dat je ook kunt luisteren om je op de hoogte te stellen van meningen of om een mening te vormen en om overtuigd te worden. Zij moedigt de kinderen aan tot actief luisteren en begeleidt ze daarbij indien nodig door:
    • de kinderen bewust te maken van hun voorkennis (en dat ze die kunnen gebruiken bij het luisteren);
    • ze te wijzen op de mogelijke interpretatiekaders (thema, tekstsoort, tekststructuur);
    • ze een luisterdoel te laten bepalen;
    • ze te wijzen op signaalwoorden die tekstrelaties (zie bij Inhoud) herkenbaar maken;
    • ze te laten reflecteren op het luisteren.
  • De leraar zorgt voor visuele ondersteuning bij abstracte onderwerpen.
  • Zij observeert en registreert het mondelinge taalgedrag van kinderen, om op basis daarvan vervolgactiviteiten voor kinderen te kunnen ontwerpen.