Nederlands - Mondeling onderwijs - kerndoel 1 - Groep 3 en 4 - Wat doen de kinderen


De leerlingen leren informatie te verwerven uit gesproken taal. Ze leren tevens die informatie, mondeling of schriftelijk, gestructureerd weer te geven.


Groep 3 en 4


Wat doen de kinderen?

  • De kinderen luisteren naar taalaanbod via audiovisuele bronnen, bijvoorbeeld naar liedjes en versjes op cd of naar gesprekken op radio en tv en internet.
  • Ze luisteren naar monologen, bijvoorbeeld naar een klasgenoot die een persoonlijk verhaal vertelt of verslag uitbrengt of naar de leraar die een mededeling doet of interactief een verhaal voorleest.
  • Ze luisteren naar elkaar en naar de leraar tijdens gesprekken. In deze gesprekken wisselen ze de rol van luisteraar af met die van spreker.
  • Ze voeren naast dialogen ook gesprekken in groepjes van 3 of 4 kinderen. Ze raken vertrouwd met verschillende rollen in groepsgesprekken zoals gespreksleider, deelnemer, waarnemer, informatiegever, informatievrager. Ze laten middels de volgende gedragingen blijken dat ze (proberen te) begrijpen wat er gezegd is:
    • ze stellen vragen en geven reacties voor tijdens en na het luisteren;
    • ze geven antwoord op vragen;
    • ze doen voorspellingen over het vervolg van de tekst;
    • ze trekken conclusies naar aanleiding van het voorgelezene of vertelde;
    • ze proberen bij het luisteren gebruik te maken van de context om te begrijpen wat er bedoeld wordt: ze kijken goed naar wat er bijvoorbeeld allemaal op de platen in een prentenboek staat, ze letten op hoe de spreker kijkt, praat en gebaart;
    • ze spelen of vertellen een verhaal na;
    • ze volgen (gedrags)aanwijzingen op (ze ruimen bijv. spullen op wanneer hen dat gezegd wordt, ze bouwen iets met constructiemateriaal volgens aanwijzingen, ze doen mee aan bewegingsspelletjes volgens de regels).
  • De kinderen reageren adequaat op gegeven instructie (bijvoorbeeld bij reken- en leesactiviteiten).
  • Ze maken iets n.a.v. of op basis van wat ze gehoord hebben, bijvoorbeeld een tekening.
  • Ze luisteren op verschillende manieren, afhankelijk van hun luisterdoel en voorkennis. Ze luisteren globaal en precies. Tijdens het luisteren zijn ze er voornamelijk op gericht de rode draad vast te houden.
  • Ze stellen met hulp van de leraar eigen leervragen op. Samen gaan ze in gesprekken op zoek naar antwoorden. Ze zoeken in interactie met anderen naar kennis en worden daarin ondersteund door de leraar. De kinderen denken zelf actief na, praten, luisteren naar anderen en leren van elkaar.
  • De kinderen nemen actief deel aan leergesprekken. Ze raadplegen diverse soorten bronnen om antwoorden op hun vragen te krijgen:
    • eigen ervaringen;
    • gast in de klas;
    • audiovisuele bronnen;
    • internet;
    • schriftelijke bronnen: foto's, platen, tekeningen.
  • Ze houden een mondelinge presentatie naar aanleiding van ontdekactiviteiten of een voorleesactiviteit; mogelijke werkwijzen:
    • ze brengen individueel of met een klein groepje verslag uit;
    • ze demonstreren hun 'onderzoek' en lichten het mondeling toe;
    • ze dramatiseren;
    • ze geven een mondelinge toelichting bij een filmpje, dia's of foto's.
  • De kinderen voeren een soort 'achterwerk in de kast' uit; ook naar aanleiding van radio-, tv-programma, CD of naar aanleiding van een gastspreker in de klas. Ze leggen schriftelijk vast wat ze geleerd of ervaren hebben. Schriftelijke verwerkingsvormen kunnen zijn:
    • een stripverhaal;
    • een verhaal;
    • een verslag, rapportage;
    • lijstjes, schema's;
    • informatiebordjes bij tentoonstelling;
    • teksten bij fotoflaps;
    • een informatieposter;
    • een boekje.