Zoeken - zoekresultaten
verfijn de resultaten
Organismen zijn in te delen in vier categorieën:
- planten;
- dieren;
- schimmels;
- bacteriën.
Bij natuur in het basisonderwijs komen van deze vier categorieën de planten, dieren en paddestoelen (verschijningsvorm van schimmels) in alle groepen aan de orde, en schimmels en bacteriën alleen in de bovenbouw als er gesproken wordt over de voedselkringloop.
Van een ontdekhoek is sprake als op een bepaalde plaats in de klas een "hoek" ingericht wordt met uitdagend materiaal. De kinderen kunnen zo kennis maken met het onderwerp en kunnen ook zelf met het materiaal werken.
Rijke beelden zijn beelden waar veel aan te zien is en die bij kinderen verwondering opwekken. Het kunnen afbeeldingen zijn uit een prentenboek, maar ook reproducties van kunstwerken. Belangrijk is dat de beelden regelmatig vernieuwd worden.
Sleutelvragen zijn èchte vragen. Vragen waarbij het antwoord niet bij voorbaat bekend is bij de leraar. Naar het antwoord moet worden gezocht. Er moeten afwegingen worden gemaakt om tot een antwoord te komen. Soms sta je daarbij voor een dilemma. De leraar is serieus geïnteresseerd in het antwoord van kinderen.
Wat maakt een vraag tot een goede sleutelvraag?
- er is ruimte voor meer dan één antwoord;
- er wordt een beroep gedaan op verbeeldingskracht van kinderen;
- kinderen worden erdoor uitgedaagd om ervaringen onder woorden te brengen;
- er wordt eigen, authentieke kennis opgeroepen.
Bijvoorbeeld:
- hoe ziet het huis van een zeerover er uit?;
- als je naar de vorm en de versiering van dit doosje kijkt, wat denk je dan wat er in zit?
In het lokaal waarin de kinderen werken, zijn beelden te zien van het thema waar kinderen op dat moment mee bezig zijn. Dat kunnen posters en reproducties zijn, prentenboeken, een kijkhoek met allerlei voorwerpen en boeken over het onderwerp, een prikwand waarop het themaverloop door middel van afbeeldingen en werk van kinderen gevisualiseerd wordt.
In een beeldende leeromgeving zijn werkhoeken ingericht met materialen en gereedschappen waarmee kinderen zo aan de slag kunnen voor het verbeelden van hun ideeën.
Reflectievragen worden vooral gebruikt bij het begeleiden van kinderen. Ze zetten kinderen aan het nadenken over het werk waar ze mee bezig zijn en stimuleren tot het zoeken van nieuwe mogelijkheden.
Bijvoorbeeld:
- Wat zou er gebeuren als je meer wit bij deze kleur doet?
- Heb je al geprobeerd om het papier te scheuren in plaats van te knippen?
- Heb je al gezien hoe Marieke dit probleem opgelost heeft?
TPR/Total Physical Response = het uitvoeren van opdrachten die worden gegeven (en/of voorgedaan) in de vriendelijk gebiedende wijs; bijvoorbeeld 'Stand up, toch your hair, touch your nose, sit down'.
(Eibo-)thema = een aantal onderwerpen die bij elkaar horen, bijvoorbeeld: naam, leeftijd, adres horen bij het Eibo-thema 'kennismaken met elkaar'.
Onderwerp = een deel van een Eibo-thema (persoonlijke gegevens), bijvoorbeeld: getallen (zeggen hoe oud je bent), adres (vragen/zeggen op welk adres iemand woont).
De Eibo-thema's zijn:
- kennismaken met
- wonen
- vrijetijdsbesteding en hobby's
- eten en drinken
- tijdsaanduiding
- beschrijven van personen
- op straat
- in de winkel
- in de klas
- feesten
- het weer
De inhoud van de meeste thema's wordt in groep 5 t/m 8 uitgebouwd.
Bijvoorbeeld bij het thema 'wonen':
- in groep 5 het woonadres;
- in groep 6 het huis met de vertrekken;
- in groep 7 landen en nationaliteiten;
- in groep 8 de inrichting van je kamer en de regio waarin je woont (north, west, etc.).
Nb. De thema's en/of onderwerpen worden in elke groep op een eigen niveau aangeboden en verwerkt. Ook zijn er onderwerpen die alleen in groep 7 en 8 aan de orde komen.
Vierfasenmodel = vakdidactisch model voor Engels in het basisonderwijs waar bij het leerproces via vier fasen verloopt om het rendement van de lessen te waarborgen:
- Introductiefase: startfase van een nieuw onderwerp waarin de leerkracht voorkennis inventariseert, de leerlingen motiveert voor het nieuwe onderwerp en aangeeft wat ze straks kunnen doen.
- Inputfase: fase waarin de leerlingen luisterfragmenten beluisteren over het onderwerp en waarin nieuwe stof wordt gepresenteerd. De input wordt verwerkt naar vorm en inhoud met behulp van richtvragen.
- Oefenfase: fase waarin de kinderen de nieuwe gepresenteerde stof oefenen in schriftelijke en mondelinge oefeningen, oplopend van receptief naar (re-)productief en van gesloten naar minder gesloten.
- Transferfase: fase waarin de leerlingen laten zien hoe ze het geleerde toepassen in verschillende situaties. Ze gebruiken ook voorkennis en buiten school geleerd Engels.
Deze fasen komen niet in één les maar in een lessenserie voor.