Zoeken - zoekresultaten
verfijn de resultaten
Het werken op basis van gericht waarnemen krijgt gedurende de gehele basisschoolperiode aandacht. Dit kan het best duidelijk gemaakt worden aan de hand van het voorbeeld hieronder.
Tijdens de inleiding van de les bekijken de kinderen een levend dier: muis, kip, haan, konijn, leguaan, kikker. Ze praten over het karakteristieke uiterlijk van het dier en proberen daarbij een relatie te leggen tussen het uiterlijk en zijn leefwijze. Daarna proberen ze dit dier te tekenen, te schilderen, of te boetseren.
Bij jonge kinderen gaat het gericht waarnemen deels terloops. De beleving van bijvoorbeeld het echte dier in de klas staat voorop. Dat bevordert het expressiekarakter van het werk. Door het kijken naar en het praten over het dier zullen ze in hun werk meer karakteristieke details van het dier laten zien. Details die op hen het meeste indruk hebben gemaakt. Dat kan bijvoorbeeld de snavel zijn, of een heel groot oog, dat kan per kind heel verschillend zijn. Jonge kinderen zullen nooit een heel getrouwe kopie van de werkelijkheid maken.
Oudere kinderen vanaf een jaar of negen streven in hun werk meer naar gelijkenis met de werkelijkheid. Dat kan hen soms frustreren bij het werken naar directe waarneming. Daarom is het belangrijk de opdracht zo te stellen, dat dit streven naar perfectie niet een struikelblok gaat vormen. Vaak hebben kinderen vanaf een jaar of negen bij het verbeelden van hun ideeën even behoefte aan een afbeelding. 'Hoe ziet een pandabeer er uit of hoe staat een giraf op zijn poten?'. Een afbeelding van zo'n dier kan dan even helpen om het innerlijke beeld dat een kind heeft aan te scherpen. Beschouwen en vormgeven gaan dan hand in hand.
Volksdansen die tot op zekere hoogte bewerkt zijn voor kinderen, zodat ze technisch haalbaar zijn voor een bepaalde leeftijdsgroep. Ze worden aangeboden op een manier die goed aansluit bij hun belevingswereld en het dansplezier vergroot.
De kinderen maken verschillende bewegingen met de afzonderlijke lichaamsdelen: bijvoorbeeld alleen het hoofd, een arm, een been.
Zwaai in een touw en klim naar boven in een touw met of zonder knoop (hoofdhoogte).
- Het gaat om informatie betreffende henzelf, hun familie en directe concrete omgeving;
- De teksten zijn eenvoudig en helder van structuur;
- De indeling en afbeelding bij de tekst geeft visuele ondersteuning bij het begrijpen van de tekst;
- Het taalgebruik is zeer eenvoudig;
- Het betreft bijvoorbeeld advertenties, menu's en dienstregelingen of korte, eenvoudige, persoonlijke brieven;
- De woorden zijn kort en hoogfrequent, bekend uit de eigen taal of behorend tot internationaal vocabulaire.
Noties = woorden en zinnen in het Engels, bijvoorbeeld: 'Where's the mouse?'.
Vaste noties = standaardzinnen die de kinderen uit hun hoofd kunnen leren, bijvoorbeeld 'Where's the...?'.
Variabele noties = woorden of onderdelen van zinnen die kunnen variëren, bijvoorbeeld dieren: cat, dog, pig, duck.
Interferentiefouten = fouten in de ene taal, bijvoorbeeld het Engels, die ontstaan vanuit de spelling van de moedertaal, bijvoorbeeld het Nederlands.
Voorbeelden hiervan zijn: hobby's (Ned.) i.p.v. hobbies (Eng.) en Englisch i.p.v. English.
Drie spelers gooien op de basket van 2,5 meter hoog. Je begint op startplaats (2,5 meter van basket), als er misgegooid wordt mag de volgende gooien vanaf plaats waar de bal afgevangen wordt, als er raak gegooid wordt begin je weer op startplaats.
Een kijkwijzer is een handleiding, een reeks vragen, die je stimuleert om bewuster naar een beeld te kijken.
Wat valt je op, wat is je eerste indruk? | De kinderen geven een eerste spontane reactie en vertellen wat er bij hen opkomt) |
---|---|
Wat is het, wat stelt het voor? | Wat stelt het schilderij, beeldhouwwerk, foto voor? Wat is het voor gebouw, gebruiksvoorwerp, kledingstuk ? wat is de functie ervan? |
Wat zie je allemaal, hoe ziet het eruit? | Hoe is het gemaakt? Van welk materiaal? Welke beeldaspecten spelen een belangrijke rol? Hoe zijn deze beeldaspecten gebruikt? |
Waarom zou het zo gemaakt zijn? | Voor wie is het beeld of object bedoeld? Wat roept het kunstwerk bij je op? Wat vertelt het beeld je? Hoe en waaraan zie je dat? |
Wat vind je er van en waarom? | Is je mening anders dan je eerste indruk nu we er wat langer naar gekeken en er over gepraat hebben? Waardoor komt dit? Als jij zoiets zou maken, hoe zou jij het dan doen? |
De vragen in de kijkwijzer zijn heel algemeen gesteld, in de praktijk betekent het dat ze afgestemd moeten worden op het betreffende onderwerp en op het ontwikkelingsniveau van de kinderen. je vraagt kinderen uit groep 5 dus niet: 'Welke beeldaspecten zijn gebruikt?', maar 'Wat kun je vertellen over de kleur van de krokodil en de kleuren van de grond?'
Bron: van Onna, J. & Jacobse, A. (2004). Laat maar zien, een didactische handleiding voor beeldend onderwijs. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Hoewel kikkers beschermd zijn, mag kikkerdril worden gebruikt ten behoeve van het onderwijs.