Zoeken - zoekresultaten
verfijn de resultaten
Beeldaspecten zijn de zichtbare kenmerken die aan beelden te onderscheiden zijn (vorm, kleur, ruimte, textuur en compositie). Kennis over beeldende aspecten geven zowel de maker, als de beschouwer meer houvast bij het omgaan met beelden. Bij tekenen heb je bijvoorbeeld te maken met de vraag: hoe kun je op het platte vlak deze vaas ruimtelijk weergeven? Bij het kijken naar een schilderij kun je getroffen worden door de wijze waarop de schilder de vaas geschilderd heeft.
Kerndoel 1
De leerling leert zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken.
Kerndoel 2
De leerling leert zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen, woordgebruik) en leert het belang van die conventies te zien.
Kerndoel 9
De leerling leert taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig voor te bereiden en uit te voeren.
Kerndoel 10
De leerling leert te reflecteren op de manier waarop hij zijn taalactiviteiten uitvoert en leert, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van nieuwe taalactiviteiten.
Kerndoel 1
De leerlingen leren zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken.
Kerndoel 2
De leerlingen leren zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen, woordgebruik) en leren het belang van die conventies te zien.
Kerndoel 3
De leerlingen leren strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van hun woordenschat.
Kerndoel 4
De leerlingen leren strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven teksten.
Kerndoel 6
De leerlingen leren deel te nemen aan overleg, planning en discussie in een groep.
Kerndoel 7
De leerlingen leren een mondelinge presentatie te geven.
Kerndoel 9
De leerlingen leren taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig voor te bereiden en uit te voeren.
Kerndoel 10
De leerlingen leren te reflecteren op de manier waarop zij hun taalactiviteiten uitvoeren en leren, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van nieuwe taalactiviteiten.
Kerndoel 1
De leerlingen leren zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken.
Kerndoel 2
De leerlingen leren zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen, woordgebruik) en leren het belang van die conventies te zien.
Kerndoel 6
De leerlingen leren deel te nemen aan overleg, planning en discussie in een groep.
Kerndoel 7
De leerlingen leren een mondelinge presentatie te geven.
Kerndoel 2:
De leerlingen leren zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen, woordgebruik) en leren het belang van die conventies te zien.
Kerndoel 3:
De leerlingen leren strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van hun woordenschat.
Kerndoel 10:
De leerlingen leren te reflecteren op de manier waarop zij hun taalactiviteiten uitvoeren en leren, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van nieuwe taalactiviteiten.
Is de verwachte uitstroombestemming van de leerling vmbo-t of hoger? En heeft hij moeite met het behalen van referentieniveau 1F? Laat de leerling dan leerroute 1 volgen. Verwacht je dat je leerling naar vmbo bb/kb uitstroomt, dan kan leerroute 2 goed ingezet worden voor de leerling. En is de verwachte uitstroombestemming praktijkonderwijs of vso, dan biedt het plaatsen van de leerling in leerroute 3 een goed kader om te komen tot een passend taalaanbod.
Deze leerroutes zijn er ook voor lezen, luisteren, spreken en gesprekken.
Wiskundig inzicht en handelen
Kerndoel 23
De leerlingen leren wiskundetaal gebruiken.
Kerndoel 24
De leerlingen leren praktische en formele reken-wiskundige problemen op te lossen en redeneringen helder weer te geven.
Kerndoel 25
De leerlingen leren aanpakken bij het oplossen van reken wiskundeproblemen te onderbouwen en leren oplossingen te beoordelen.
Getallen en bewerkingen
Kerndoel 26
De leerlingen leren structuur en samenhang van aantallen, gehele getallen, kommagetallen, breuken, procenten en verhoudingen op hoofdlijnen te doorzien en er in praktische situaties mee te rekenen.
Kerndoel 27
De leerlingen leren de basisbewerkingen met gehele getallen in elk geval tot 100 snel uit het hoofd uitvoeren, waarbij optellen en aftrekken tot 20 en de tafels van buiten gekend zijn.
Kerndoel 28
De leerlingen leren schattend tellen en rekenen.
Kerndoel 29
De leerlingen leren handig optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.
Kerndoel 30
De leerlingen leren schriftelijk optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen volgens meer of minder verkorte standaardprocedures.
Kerndoel 31
De leerlingen leren de rekenmachine met inzicht te gebruiken.
Meten en meetkunde
Kerndoel 32
De leerlingen leren eenvoudige meetkundige problemen op te lossen.
Kerndoel 33
De leerlingen leren meten en leren te rekenen met eenheden en maten, zoals bij tijd, geld, lengte, omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht, snelheid en temperatuur.
Kinderen leren om in allerlei situaties hoeveelheden, groottes, vormen, relaties en procedures ertussen te beschrijven. Daar gebruiken ze woorden bij, zoals telwoorden (drieënvijftig), maten (zeven en een halve meter), groter, kleiner, en dergelijke. Daarnaast gebruiken ze ook beeldtaal, zoals de getallenlijn, een rooster (tegelpleintje), pijlentaal en andere schematische weergaven om bijvoorbeeld structuur, verbanden of procedures weer te geven. Vooral grafieken en tabellen zijn bekende taalmiddelen om verbanden weer te geven. Bijvoorbeeld verbanden tussen 'prijs en aantal', of tussen 'afstand en tijd'. Bewerkingstekens en pijlentaal zijn geschikt om procedures weer te geven.
Basisberekeningen zijn berekeningen die je vlot en handig uit het hoofd kunt uitvoeren. In de praktijk gaat het vooral om berekeningen in het getalgebied tot 100:
- het optellen en aftrekken tot 100;
- het vermenigvuldigen en delen in het gebied tot 100,
zoals 6 x 12 = 72 en 84 : 7 = 12; - berekeningen boven de 100 die op basis van het rekenen met nullen direct te maken zijn, naar analogie van het rekenen tot 100
zoals bijvoorbeeld:- het optellen en aftrekken van ronde getallen: 300 + 200 = 500, 700 - 200 = 500, 120 + 120 = 240;
- vermenigvuldigen met ronde getallen: 6 x 200 = 1200, 800 : 4 = 200, 30 x 20 = 600.