Zoeken - zoekresultaten
verfijn de resultaten
Drie spelers gooien op de basket van 2,5 meter hoog. Je begint op startplaats (2,5 meter van basket), als er misgegooid wordt mag de volgende gooien vanaf plaats waar de bal afgevangen wordt, als er raak gegooid wordt begin je weer op startplaats.
Een kijkwijzer is een handleiding, een reeks vragen, die je stimuleert om bewuster naar een beeld te kijken.
Wat valt je op, wat is je eerste indruk? | De kinderen geven een eerste spontane reactie en vertellen wat er bij hen opkomt) |
---|---|
Wat is het, wat stelt het voor? | Wat stelt het schilderij, beeldhouwwerk, foto voor? Wat is het voor gebouw, gebruiksvoorwerp, kledingstuk ? wat is de functie ervan? |
Wat zie je allemaal, hoe ziet het eruit? | Hoe is het gemaakt? Van welk materiaal? Welke beeldaspecten spelen een belangrijke rol? Hoe zijn deze beeldaspecten gebruikt? |
Waarom zou het zo gemaakt zijn? | Voor wie is het beeld of object bedoeld? Wat roept het kunstwerk bij je op? Wat vertelt het beeld je? Hoe en waaraan zie je dat? |
Wat vind je er van en waarom? | Is je mening anders dan je eerste indruk nu we er wat langer naar gekeken en er over gepraat hebben? Waardoor komt dit? Als jij zoiets zou maken, hoe zou jij het dan doen? |
De vragen in de kijkwijzer zijn heel algemeen gesteld, in de praktijk betekent het dat ze afgestemd moeten worden op het betreffende onderwerp en op het ontwikkelingsniveau van de kinderen. je vraagt kinderen uit groep 5 dus niet: 'Welke beeldaspecten zijn gebruikt?', maar 'Wat kun je vertellen over de kleur van de krokodil en de kleuren van de grond?'
Bron: van Onna, J. & Jacobse, A. (2004). Laat maar zien, een didactische handleiding voor beeldend onderwijs. Groningen: Wolters-Noordhoff.
Hoewel kikkers beschermd zijn, mag kikkerdril worden gebruikt ten behoeve van het onderwijs.
Met nervatuur worden de nerven van een blad bedoeld. De nervatuur kan verschillend zijn. De belangrijkste zijn:
- veernervig: een hoofdnerf met zijnerven (eik, beuk);
- handnervig: nerven ontspringen vanuit een punt (kastanje);
- parallelnervig: nerven lopen naast elkaar (tulp, lelie).
Voor een verdere indeling kun je het beste een flora gebruiken.
Alles om ons heen is landschap. Een veel gehanteerde tweedeling is:
Natuurlandschap:
een landschap dat (vooral) gevormd is door processen in de natuur, bijvoorbeeld een rivierenlandschap, een hooggebergtelandschap. Het enige (nog echte, zegt men), natuurlandschap in Nederland is het waddenlandschap.
Cultuurlandschap:
een landschap dat gevormd is door ingrijpen van de mens, bijvoorbeeld een stads-/dorpslandschap, een droogmakerij/IJsselmeerpolder, ingedijkt land, enzovoort.
Eigenlijk is er in Nederland altijd sprake van een combinatie van beiden, bijvoorbeeld een es- en brinkdorplandschap op een stuwwallenlandschap of een polder (landschap) op een veen- of zeekleilandschap.
De kaart die mensen in hun hoofd hebben van hun eigen omgeving, van Nederland, Europa en de wereld. Bijvoorbeeld de mental map van Nederland: uit je hoofd een beschrijving kunnen geven van:
- waar de provincies liggen;
- welke belangrijke steden je (successievelijk) passeert als je met de trein van Groningen naar den Haag rijdt;
- welke provincies grenzen aan Duitsland en aan België;
- waar de meeste droogmakerijen voorkomen;
- waar je de meeste kans hebt op gebieden met reliëf;
- welke borden je moet volgen als je vanuit Utrecht met de auto naar Meppel moet;
- enzovoort.
In een touw met verschillende knopen omhoog klimmen om op één van de twee kasten van verschillende hoogte naast het touw te komen.
De leraar Engels voldoet aan het volgende profiel:
- Zij is vakleraar (Engels) en zo mogelijk ook groepsleraar;
- Zij is native of near-native English Speaking Teacher (EST);
De native speaker heeft een goede beheersing van het Nederlands op niveau B1/B2 van het ERK en kennis van het Nederlandse schoolsysteem;
De near-native leraar beheerst het Engels op C1/B2 van het ERK. - Zij gebruikt de doeltaal als voertaal in de klas;
- Zij heeft een professionele houding;
- Zij is bekend met vakdidactiek vreemdetaalverwerving van jonge kinderen, m.n. vvto;
- Zij is bereid tot bij- en nascholing in taalvaardigheid en vakdidactiek;
- Zij is bereid tot samenwerking en collegiale consultatie/intervisie met collega's;
- Zij is in staat om te differentiëren.
De leraar die Engels geeft, voldoet aan het volgende profiel:
Bij CLIL:
- De leraar heeft een zeer goede beheersing van het Engels;
Zij is bij voorkeur een (near) native speaker of een non-native speaker met een zeer goede beheersing van het Engels (B2/C1 van het ERK). - Zij heeft kennis van en inzicht in vakdidactiek vvto/CLIL;
- Zij heeft een professionele houding;
- Zij is bereid tot bij-/nascholing taalvaardigheid en vakdidactiek;
- Zij is bereid tot samenwerking en collegiale consultatie/intervisie met collega's;
- Zij is in staat om te differentiëren.
Voor (Vervoegd) Eibo:
- De leraar is niet noodzakelijkerwijs een native speaker maar beheerst het Engels redelijk tot goed;
Zij beheerst het Engels minimaal op B2. - Zij heeft kennis van en inzicht in vakdidactiek Eibo (vierfasenmodel) vanaf groep 5 t/m groep 8;
- Zij heeft kennis van en inzicht in Engels in de voorgaande en volgende leerjaren en in de onderbouw van het voortgezet onderwijs;
- Zij heeft een professionele houding;
- Zij is bereid tot bij-/nascholing taalvaardigheid en vakdidactiek;
- Zij is bereid tot samenwerking en collegiale consultatie/intervisie met collega's;
- Zij is in staat om te differentiëren.
Toelichting: ERK
ERK = Europees Referentiekader voor talen:
een gemeenschappelijk raamwerk waarin op verschillende niveaus de vijf vaardigheden - luister, lezen, spreken, gesprekken voeren, schrijven - van de leerder zijn uitgewerkt.
Toelichting: Vierfasenmodel
Vierfasenmodel = vakdidactisch model voor Engels in het basisonderwijs waar bij het leerproces via vier fasen verloopt om het rendement van de lessen te waarborgen:
- Introductiefase: startfase van een nieuw onderwerp waarin de leerkracht voorkennis inventariseert, de leerlingen motiveert voor het nieuwe onderwerp en aangeeft wat ze straks kunnen doen.
- Inputfase: fase waarin de leerlingen luisterfragmenten beluisteren over het onderwerp en waarin nieuwe stof wordt gepresenteerd. De input wordt verwerkt naar vorm en inhoud met behulp van richtvragen.
- Oefenfase: fase waarin de kinderen de nieuwe gepresenteerde stof oefenen in schriftelijke en mondelinge oefeningen, oplopend van receptief naar (re-)productief en van gesloten naar minder gesloten.
- Transferfase: fase waarin de leerlingen laten zien hoe ze het geleerde toepassen in verschillende situaties. Ze gebruiken ook voorkennis en buiten school geleerd Engels.
Deze fasen komen niet in één les maar in een lessenserie voor.