Oriëntatie op jezelf en de wereld - Natuur en techniek - kerndoel 45 - Groep 7 en 8 - Doorkijkje


De leerlingen leren oplossingen voor technische problemen te ontwerpen, deze uit te voeren en te evalueren.


Groep 7 en 8


Doorkijkje

Een windsnelheidsmeter ontwerpen en bouwen

Aan het eind van het thema 'weer' gaan de kinderen een windsnelheidsmeter ontwerpen en bouwen. Er worden geen voorbeelden aangedragen door de leraar, hoewel de meeste kinderen de rood-witgestreepte windzak bij vliegvelden en bruggen of het snel ronddraaiende molentje op gebouwen misschien wel kennen.
Elk groepje bedenkt zelf hoe een windmeter er uit zou kunnen zien en hoe hij zou kunnen werken. Ze tekenen de door hen bedachte windmeter en presenteren dat in de klas. Andere kinderen kunnen suggesties voor verbetering geven of ze kunnen anderen vragen naar tips voor het oplossen van een probleem.
Vervolgens bedenken ze welke materialen en gereedschappen ze nodig hebben en vragen de leraar of alles aanwezig is. Wat niet op school is kan van huis worden meegenomen.
Ze bouwen de windmeter en ze testen de buiten of de windmeter werkt.
Ten slotte zoeken ze naar een manier om hun windmeter te ijken.


Toelichting: Verbindingen

Bij Lego en K'nex worden de bouwelementen aan elkaar geklikt. Bij houten blokken kan lijm ('specie') gebruikt worden om stevigheid te verkrijgen. Ook met nietjes, bouten en moeren, spijkers en schroeven kunnen verbindingen worden gemaakt. Onderdelen van tassen en kleding zitten met draad in elkaar. Andere vormen van verbindingen zijn knijpers, scharnieren, punaises, veters en ritsen.

Toelichting: Constructieprincipes

Bij constructies gaat het om stevigheid en stabiliteit. Als blokken of Legostenen gestapeld worden dan is het bouwwerk minder stabiel en stevig dan wanneer de blokken of stenen in verband worden gelegd. Constructies van driehoeken zijn steviger dan die van vierhoeken. Sommige materialen zijn zelf al stevig. Door papier op te rollen of te vouwen verkrijgt het ook stevigheid. Ook bogen kunnen gebruikt worden om iets stevig te maken (boogbrug).

Toelichting: Bewegings- en overbrengingsprincipes

Om onderdelen van een product ten opzichte van elkaar te laten bewegen worden scharnieren en draaipunten gebruikt. De hefboom beweegt om zijn draaipunt. Denk aan een wip of een schaar.
Door het opwinden van een touw om een as kun je iets laten draaien, ophijsen en takelen. Bij hijsen en takelen zijn katrollen een hulpmiddel. Het overbrengen van beweging vindt plaats door een ketting of snaar en tandwielen.
Bewegingen kunnen ook worden overgebracht door met lucht (pneumatiek) of water (hydraulica) gevulde cilinders. De cilinders zijn met leidingen verbonden en met een zuiger afgesloten. Door een zuiger naar beneden te drukken, gaat de andere omhoog.

Toelichting: Energiebronnen

Om iets te laten bewegen kan gebruik worden gemaakt van het eigen lichaam: duwen, optillen, trekken, drukken, trappen. Ook wind, water, elektriciteit, zon en batterijen kunnen daarvoor worden gebruikt. Batterijen kunnen ook zorgen voor verlichting en geluid. Met gas of hout kan iets worden verwarmd.