Nederlands - Schriftelijk onderwijs - kerndoel 7 - Groep 5 en 6 - Wat doen de kinderen


De leerlingen leren informatie en meningen te vergelijken en te beoordelen in verschillende teksten.


Groep 5 en 6


Wat doen de kinderen?

  • De kinderen bekijken, samen met de leraar, verschillende boeken en praten over verschillen en overeenkomsten, bijvoorbeeld: wat gebeurt er in het ene boek en in het andere boek?
  • Ze bekijken, samen met de leraar, verschillende foto’s in kranten of tijdschriften en bespreken wat er op de foto’s te zien is; ze gaan daarbij in op verschillen en overeenkomsten.
  • De kinderen bekijken, samen met de leraar, verschillende soorten boeken/teksten over eenzelfde onderwerp en praten over de verschillen. De kinderen werken bijvoorbeeld aan een thema en hebben daar boeken/teksten bij verzameld. De boeken/teksten hebben allemaal te maken met hetzelfde thema, maar belichten het op een andere manier.
  • Ze vergelijken zelfgeschreven teksten over eenzelfde onderwerp. Ze leren hiermee dat je als auteur voor een eigen invulling van een onderwerp kunt kiezen.
  • Ze vertellen wat ze van een tekst vinden. Ze leren ook dat anderen een andere mening over een tekst kunnen hebben.
  • De kinderen herkennen de verschillen tussen informatieve en betogende teksten en de bedoelingen van de auteurs steeds beter. Ze krijgen meer zicht op de kenmerken van de verschillende soorten teksten. Zo zien ze in dat in betogende teksten de mening van de schrijver een belangrijke rol speelt, terwijl die in informatieve teksten meestal minder expliciet aan de orde is. Ze leren ook dat een schrijver van betogende teksten (bijvoorbeeld een advertentietekst) de lezer via argumenten probeert te overtuigen en tot actie probeert over te halen.
  • De kinderen vergelijken gevonden informatie uit verschillende bronnen met elkaar.
  • Ze geven een waardeoordeel over de inhoud van een tekst.
  • Ze kijken, met de leraar, kritisch naar boodschappen in krant, reclamedrukwerk en op internet en gaan na wat de bedoeling van de auteur is.
  • Ze bespreken met elkaar of iets een mening of een feit is.
  • Ze vertellen wat ze van een boek/tekst vinden en illustreren dit aan de hand van voorbeelden en argumenten.
  • Ze vergelijken hun mening met de mening in de tekst en formuleren een eigen mening.