Zoeken
verfijn de resultaten
Informatievaardigheden beslaan de volgende twee punten:
1. Informatie van anderen zoeken, beoordelen en gebruiken
2. Omgaan met grafische weergaven en schema’s
Kennis hanteren in redeneringen, zoals verklaringen, conclusies en argumentaties.
In een waardering of oordeel kennis, waarden en emoties onderscheiden en afwegingen daartussen maken.
In deze werkwijze gaat het om "het correct en geroutineerd kunnen toepassen van een aantal voor het vak relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden bij vakspecifieke probleemsituaties".
Mensen proberen in hun dagelijks leven en hun werk dingen en verschijnselen te beschrijven en te verklaren. Daarmee ontstaat een beter begrip en wordt het ook mogelijk om dingen en verschijnselen te voorspellen, te beïnvloeden en te ontwerpen. Bij dit beschrijven en verklaren kan je allerlei vragen formuleren, die elk op een andere manier aangepakt kunnen worden. Deze verschillende manieren om de werkelijkheid te benaderen worden in deze kennisbasis 'denkwijzen' genoemd.
Het herkennen van patronen roept vragen op die interessant kunnen zijn voor verdere begripsontwikkeling. In het onderwijs kunnen patronen (bij leerlingen) verwondering wekken en door hen als schoonheid worden ervaren. Belangrijk in het onderwijs is ook om patronen te kunnen weergeven door middel van grafieken en kaarten. Op die manier kunnen patronen beter worden herkend.
De aandacht voor schaal, verhouding en hoeveelheid komt in de verschillende natuurwetenschappen terug. In het gehele universum vind je veel variatie wat betreft schalen: grootte, tijdspan en energie. Je kunt denken aan atomen, organismen, aarde, zonnestelsel en melkwegstelsels.
Van oudsher proberen mensen verklaringen te bedenken voor natuurverschijnselen om
hen heen, bij voorbeeld het ontstaan en de verspreiding van ziekten, de groei van planten,
veranderingen in het klimaat, de aard van seizoenen, en patronen in de beweging van planeten en
sterren.