Zoeken
verfijn de resultaten
Een kringgesprek waarin de kinderen ook waarnemingen doen aan het materiaal, bijv. bij het zoeken naar verschillen en overeenkomsten tussen dieren.
Een ontdekdoos bevat materialen en kaarten met opdrachten die bij één onderwerp horen. De kinderen kunnen er individueel of in groepjes mee werken.
Een lesconcept voor het vak techniek voor alle groepen in het basisonderwijs. Het materiaal bestaat uit drie opvallend gekleurde opbergmeubels met leskisten en lesbeschrijvingen (lesmappen) voor ruim 80 technieklessen aansluitend aan de kerndoelen voor techniek. Per groep wordt uitgegaan van tien lessen van een uur. De opdrachten moeten overwegend zelfstandig, in kleine groepjes uitgevoerd worden.
Bij constructies gaat het om stevigheid en stabiliteit. Als blokken of Legostenen gestapeld worden dan is het bouwwerk minder stabiel en stevig dan wanneer de blokken of stenen in verband worden gelegd. Constructies van driehoeken zijn steviger dan die van vierhoeken. Sommige materialen zijn zelf al stevig. Door papier op te rollen of te vouwen verkrijgt het ook stevigheid. Ook bogen kunnen gebruikt worden om iets stevig te maken (boogbrug).
Bij Lego en K'nex worden de bouwelementen aan elkaar geklikt. Bij houten blokken kan lijm ('specie') gebruikt worden om stevigheid te verkrijgen. Ook met nietjes, bouten en moeren, spijkers en schroeven kunnen verbindingen worden gemaakt. Onderdelen van tassen en kleding zitten met draad in elkaar. Andere vormen van verbindingen zijn knijpers, scharnieren, punaises, veters en ritsen.
Om onderdelen van een product ten opzichte van elkaar te laten bewegen worden scharnieren en draaipunten gebruikt. De hefboom beweegt om zijn draaipunt. Denk aan een wip of een schaar.
Door het opwinden van een touw om een as kun je iets laten draaien, ophijsen en takelen. Bij hijsen en takelen zijn katrollen een hulpmiddel. Het overbrengen van beweging vindt plaats door een ketting of snaar en tandwielen.
Bewegingen kunnen ook worden overgebracht door met lucht (pneumatiek) of water (hydraulica) gevulde cilinders. De cilinders zijn met leidingen verbonden en met een zuiger afgesloten. Door een zuiger naar beneden te drukken, gaat de andere omhoog.
Om iets te laten bewegen kan gebruik worden gemaakt van het eigen lichaam: duwen, optillen, trekken, drukken, trappen. Ook wind, water, elektriciteit, zon en batterijen kunnen daarvoor worden gebruikt. Batterijen kunnen ook zorgen voor verlichting en geluid. Met gas of hout kan iets worden verwarmd.
Beeldaspecten zijn de zichtbare kenmerken die aan beelden te onderscheiden zijn (vorm, kleur, ruimte, textuur en compositie). Kennis over beeldende aspecten geven zowel de maker, als de beschouwer meer houvast bij het omgaan met beelden. Bij tekenen heb je bijvoorbeeld te maken met de vraag: hoe kun je op het platte vlak deze vaas ruimtelijk weergeven? Bij het kijken naar een schilderij kun je getroffen worden door de wijze waarop de schilder de vaas geschilderd heeft.
Het materiaal waaruit de bodem bestaat: zand, klei, leem, löss, veen, grind, hard gesteente (van verschillende samenstelling).