Rekenen/wiskunde - Meten en meetkunde - kerndoel 33 - Toelichting en verantwoording


De leerlingen leren meten en leren te rekenen met eenheden en maten, zoals bij tijd, geld, lengte, omtrek, oppervlakte, inhoud, gewicht, snelheid en temperatuur.


Meten en maatstelsels spelen een cruciale rol in onze samenleving. Het is dan ook belangrijk dat leerlingen in de loop van de basisschool op een elementair niveau vertrouwd raken met dit leerstofgebied. Dat betreft in de eerste plaats de praktische kant van het meten. De leerlingen verwerven vaardigheid in het gebruik van eenvoudige meetinstrumenten zoals liniaal en bordliniaal; personenweegschaal en keukenweegschaal; maatbeker; stopwatch; en zo meer. Het gaat hier in eerste instantie om de grootheden lengte, gewicht en inhoud, naderhand ook om oppervlakte, tijd en snelheid. En daarnaast valt ook het domein geld hieronder, dat vanaf groep 1 al aandacht krijgt in het onderwijs. Daarbij leren de leerlingen om zelf passende meetstrategieën te ontwikkelen en toe te passen, zoals in het geval van het meten van de hoogte van de deur met een bordliniaal of meetlint. Tevens verwerven ze inzicht in belangrijke aspecten van het praktische meten zoals het kiezen van een passende maateenheid, het schatten van afmetingen, het afronden van een meetresultaat, en het adequaat weergeven van zo'n resultaat in reken/wiskunde taal.

De maateenheden die bij het praktische meten in gebruik zijn, worden naderhand steeds meer ook los van de meetinstrumenten in beschouwing genomen. Ze worden met elkaar in verband gebracht en op een rij gezet waarbij de onderlinge relaties tussen de meest gangbare maateenheden verkend en ingeoefend worden. Door uit te breiden naar minder gangbare

maateenheden, ontstaan voor de verschillende grootheden samenhangende maatstelsels waarvan de decimale structuur door/voor de leerlingen wordt blootgelegd. Ze worden zich hierbij bewust dat termen als 'kilo-' en 'hecto-' niets anders betekenen dan 'duizend-' en 'honderd-', en evenzo dat termen als 'deci-' en 'centi-' in feite staan voor 'tiende-' en 'honderdste-'. De afzonderlijke maatstelsels worden uiteindelijk samengevoegd in het metriek stelsel (of een vereenvoudigde vorm daarvan) dat naderhand op een hoger niveau als referentiekader voor het rekenen en redeneren met maateenheden gaat fungeren. Bij dit alles leren de leerlingen om de voornaamste maateenheden bij elke grootheid in verband te brengen met onofficiële, natuurlijke maateenheden die als referentiemaat kunnen fungeren, zoals bij de centimeter en decimeter die respectievelijk gekoppeld kunnen worden aan de dikte van een vinger en de afstand tussen duim en wijsvinger bij gespreide hand. Evenzo kan de liter gekoppeld worden aan een (liter)pak melk als referentiemaat, de kilogram aan een pak suiker, etc. Door deze verbinding met referentiematen wordt het gevoel voor de orde van grootte van de officiële maateenheden nog weer versterkt.

Naarmate de kennis van de leerlingen met betrekking tot de verschillende maatstelsels groeit, leren ze deze steeds meer toe te passen in situaties met een theoretisch aspect. Dit betreft in de eerste plaats situaties waarbij de ene maateenheid tot een andere herleid moet worden, zoals bij: Abdul loopt 3 keer per week een rondje van 1500 meter hard; hoeveel kilometer is dat in een week? Verder leren ze de oppervlakte en de omtrek van rechthoekige figuren te schatten en te berekenen, de inhoud van rechthoekige ruimtelijke vormen in de vorm van een koffer of een aquarium, en zo meer. Hierbij maken ze kennis met de verschillende formules die voor zulke berekeningen gebruikt kunnen worden. Voorts onderzoeken ze het effect van vergroten op de oppervlakte en inhoud van rechthoekige en andere figuren. Hoeveel keer zo groot wordt bijvoorbeeld de oppervlakte van een dekzeil als de lengte en breedte twee keer zo lang worden?

In aanvulling op de genoemde grootheden oriënteren de leerlingen zich verder op enkele samengestelde grootheden, met name snelheid en dichtheid. Hierbij leren ze enkele gangbare maateenheden kennen zoals km/u, m/sec en aantal/km², en leren ze met dergelijke maten te rekenen. Hoe lang doet een auto bijvoorbeeld over een afstand van 150 km als deze gemiddeld 60 km per uur rijdt?

Een bijzondere plaats binnen het gebied van het meten wordt ingenomen door de grootheid tijd. Hier vormt niet zozeer het praktische meten het hoofddoel, maar meer de ontwikkeling van tijdsbesef en het leren klokkijken. Zo leren leerlingen hoe de indeling in ochtend, middag, avond en nacht het dagelijkse verloop van de tijd structureren. Hetzelfde geldt voor de indeling van dagen in de week, weken in de maand, maanden in het jaar, en zo meer. In samenhang hiermee raken de leerlingen steeds meer vertrouwd met het klokkijken. In eerste instantie gaat het daarbij om de gewone, analoge kloktijden, naderhand leren ze ook om te gaan met digitale tijd.

Tot slot valt ook het domein Geld onder het domein meten. Bij Geld gaat het om het leren kennen van de verschillende biljetten en munten, de waarden ervan en de onderlinge inwisselbaarheid. Ok binnen dit domein leren de kinderen de weer heel eigen systematiek. Evenals bij andere domeinen binnen meten wordt aandacht besteed aan het ontwikkelen van referentiematen (hoe duur zijn dingen eigenlijk). Goed leren omgaan met geld is voor leerlingen van groot belang voor hun maatschappelijke redzaamheid. Niet alleen het kunnen rekenen ermee, maar ook nadenken over uitgaven, uitgavenpatronen, plannen, sparen en budgetteren.

Indien de leerlingen daadwerkelijk gelegenheid krijgen om het rijke gebied van het meten grondig te exploreren, doet zich ook een belangrijk neveneffect voor: het begrip van getallen (zowel hele getallen, breuken als kommagetallen), hun plaats op de getallenlijn en hun onderlinge relaties, wordt er in hoge mate door versterkt.