Oriëntatie op jezelf en de wereld - Tijd - kerndoel 51 - Toelichting en verantwoording


De leerlingen leren gebruik te maken van eenvoudige historische bronnen en ze leren aanduidingen van tijd en tijdsindeling te hanteren.


De leerlijn bij dit kerndoel is opgedeeld in drie onderdelen.

A. Leerlingen kunnen perioden uit hun eigen leven en uit de geschiedenis op een tijdbalk plaatsen en daarbij aanduidingen van tijd en tijdsindeling hanteren. Met een tijdbalk krijgen ze zicht op het moment waarop dingen gebeurden, zowel in het eigen leven als in de geschiedenis van de wereld. Bij oriëntatievermogen in de tijd leren leerlingen gebruik maken van tijdsaanduidingen en tijdsindelingen.

B. Leerlingen leren historische bronnen te raadplegen en na te denken over vragen, zoals:

  • Wat is een historische bron?
  • Wat kun je met historische bronnen doen?
  • Wat voor soorten historische bronnen zijn er?

Daarbij zal aandacht worden geschonken aan:

  • verhalen van mensen die 'iets' meegemaakt hebben;
  • overblijfselen uit de eigen omgeving, foto's, stambomen, kaarten;
  • teksten en illustraties, wandplaten, jeugdliteratuur en 'nieuwe media'.

C. Leerlingen begrijpen dat historische bronnen tegenstrijdig kunnen zijn. Ze beseffen dat elke bron een eigen verhaal vertelt, dat gebonden is aan tijd, plaats en standpunt.

Dit onderdeel van het kerndoel is alleen weggelegd voor leerlingen uit de bovenbouw. Hoogstens kunt u in de onderbouw aandacht besteden aan het zich kunnen verplaatsen in de situatie van een ander.


Toelichting: Tijdsaanduiding

Bij begrippen die de tijd aanduiden gaat het om verwijzingen wanneer iets gebeurt: nu, straks, toen, toen ik jong was, als ik volwassen ben, enzovoort.

Toelichting: Tijdsindeling

Bij tijdsindeling gaat het om de onderverdeling van een periode (dag, week, maand, jaar, eeuw) in delen: uren, ochtend, middag (dag), dagen (week), maanden, seizoenen (jaar), enzovoort.

Toelichting: Tijdsbesef

Bij oriëntatie in de tijd leren kinderen de tijd te ordenen. Kinderen leren begrippen en kunnen deze begrippen gebruiken.
De oriëntatie in tijd kent drie accenten:

  • biologisch tijdsbesef;
  • dagelijks tijdsbesef;
  • historisch tijdsbesef.

De ontwikkeling van tijdsbesef gaat in bovenstaande volgorde, waarbij de accenten in elkaar overvloeien. Begrip voor 'tijd' is sterk gebonden aan de ontwikkelingspsychologische leeftijd van kinderen. In het besef dat het begrip tijd vooral spelenderwijs aan bod dient te komen, moet daarnaast tijdens de lessen en in gesprekken met kinderen bewust aandacht besteed worden aan het begrip tijd.
Kenmerkend voor het biologische tijdsbesef is het steeds terugkerende, dus cyclische karakter van tijd.
Het dagelijks tijdsbesef is gebaseerd op het biologische tijdsbesef. Het dagelijks tijdsbesef kent de gehanteerde begrippen over tijd en tijdmeting.
Naast het cyclische karakter van tijd bestaat ook nog het lineaire karakter van tijd. Het lineaire legt de nadruk op het eenmalige, het unieke. Voor kinderen heeft het lineaire twee betekenissen:

  • Kinderen ontdekken dat wat gebeurd is, voorbij is en niet meer terug kan komen;
  • Tevens ontdekken ze dat ze zelf ook deel uitmaken van heden, verleden en toekomst. Kinderen ontdekken dus hun eigen historiciteit. Veelal vindt deze ontdekking reeds plaats op een leeftijd tussen de vijf en zeven jaar.

Dit lineaire tijdsbesef noemen we het historische tijdsbesef.