Toelichting
De kinderen worden door de leraar voor een probleem gesteld of ze hebben zelf een behoefte of probleem gesignaleerd. In de eerst plaats formuleren ze eisen waar het product aan moet voldoen. Vervolgens denken en praten de leerlingen met elkaar over mogelijke oplossingen en tot welk(e) product(en) die oplossingen leiden. Ze kiezen het beste idee uit en tekenen schetsen van het beoogde product. Ze proberen deeloplossingen uit, waarbij ze al doende onderzoeken welke verbindingen, constructies, overbrenging, energiebron, materialen en gereedschappen geschikt zijn om een goed werkend product te maken.
Ze passen de ontwerpschets aan, die steeds gedetailleerder wordt. Deze gebruiken ze bij het maken van het uiteindelijke product. Bij het maken gebruiken de kinderen materialen en gereedschappen. Constructies en verbindingen worden toegepast om het geheel vorm en stevigheid te geven. Ze gebruiken onder andere (tand-)wielen, hefbomen, katrollen en een passende energiebron om iets te laten (voort)bewegen, besturen, verlichten of geluid te laten maken. Ze testen of evalueren ze het gemaakte product: voldoet het aan de eisen? Functioneert het zoals ze hadden bedacht? Wordt het probleem voldoende opgelost? Wat kan er verbeterd worden? Tenslotte presenteren ze hun product aan de rest van de groep.
Verantwoording
Kinderen hebben in hun dagelijks handelen te maken met techniek. Techniek op de basisschool richt zich op elementaire inzichten en vaardigheden die passen in de eigen leefwereld van het kind. Daarbij wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van het kind. In de onderbouw bouwen leerlingen vrij naar eigen inzicht. De leraar kan wel eisen kan toevoegen waar het bouwwerk aan moet voldoen. Later leren kinderen meer volgens planning te bouwen. Ze gebruiken dan ontwerpschetsen of werktekeningen die ze zelf maken. Door kinderen in groepjes te laten werken wordt het denken over oplossingen, en daarbij het doordenken en bespreken van technische principes gestimuleerd. Omdat er een beroep wordt gedaan op verschillende vaardigheden (nadenken en doordenken van technische principes, dit weergeven in ontwerpschetsen, in een groepje werken, inhoudelijk met elkaar praten, met echte materialen en gereedschappen iets in elkaar zetten) wordt aangesloten bij de eigen talenten van kinderen en kunnen zij hun talenten verder ontwikkelen. Anderzijds kunnen leraren kinderen ook stimuleren om juist die activiteit te kiezen, waar ze minder goed in zijn.
Taalvaardigheden spelen een belangrijke rol bij het in groepjes ontwerpen van producten: er vinden inhoudelijke gesprekken plaats (woordenschat, luisteren naar elkaar), er wordt gediscussieerd en geredeneerd, misschien wordt informatie opgezocht en er wordt gepresenteerd. Ook wordt een beroep gedaan op ruimtelijk inzicht, het gebruik van meetinstrumenten, en misschien wordt er met een product wel gemeten (bijvoorbeeld de hoeveelheid neerslag met een regenmeter) en worden die gegevens genoteerd.
Bij de keuzen voor de oplossingen kunnen kinderen ook gebruik maken van natuurkundige verschijnselen als magnetisme en elektriciteit. Zo is er een relatie met kerndoel 42.
Bij de totstandkoming van het product gebruiken kinderen kant en klare constructiematerialen, kosteloos materiaal of materialen die ook bij kunstzinnige oriëntatie gebruikt worden. Het gebruik van materialen en gereedschappen vertoont gelijke tred met de ontwikkeling van vaardigheden om daarmee om te gaan. Er is op dit punt samenhang met de kerndoelen voor Kunstzinnige oriëntatie.
Evenals in het andere kerndoel voor techniek (44) kan bij de reflectie op de producten met de kinderen worden gesproken over de duurzaamheid van hun product. Is het gemaakt van duurzame materialen? Is er veel afval te verwachten bij de productie of kan het afval worden gebruikt in andere producten? Als het product kapot is, wat kan er dan worden hergebruikt? Gebruikt het veel energie? Ook hier is samenhang met kerndoel 39 over het milieu.