Werkgroep #3: Tweede bijeenkomst werkgroep vakvernieuwing wiskunde: Inhoudelijke oriëntatie
De NVvW en SLO hebben de knelpunten van de vakkenstructuur wiskunde in de bovenbouw van havo en vwo geïnventariseerd. In totaal werden 2.500 leerlingen, leraren, docenten van vervolgopleidingen, decanen en schoolleiders ondervraagd. De resultaten van de inventarisatie worden besproken door een werkgroep, in opdracht van het ministerie van OCW. De werkgroep gaat conclusies en adviezen formuleren. In januari 2022 zullen zij hun advies uitbrengen aan de minister voor basis- en voortgezet onderwijs. Petra Hendrikse, oud-curriculumontwikkelaar wiskunde bij SLO, blogt over de bijeenkomsten van de werkgroep. Meer informatie? Kijk op vakkenstructuur wiskunde havo/vwo.
Amersfoort, 28 oktober 2021
Mijn vertrouwen in diversiteit is vrij groot. Ik vind dat je moet proberen om optimaal te profiteren van de diverse invalshoeken die er zijn. Volgens mij heeft iedereen vanuit zijn eigen ervaringen en kennis zinvolle dingen in te brengen. Bijvoorbeeld over het wiskundeonderwijs. Hoe zorg je ervoor dat je deze verhalen ook te horen krijgt?
Die vraag stelden we bij het organiseren van de tweede bijeenkomst van de werkgroep. Na de kennismaking van de eerste bijeenkomst, wilden we nu inhoudelijk kennismaken. We waren benieuwd naar de gedachten en ideeën van de verschillende werkgroepleden over een goede vakkenstructuur bij wiskunde. Wat vinden zij belangrijk? Wat hopen ze voor de toekomst, en welke van onze ervaringen zijn daarbij bepalend?
Pitchen over de beste vakkenstructuur
Elk werkgroeplid mocht een pitch voorbereiden en presenteren tijdens de bijeenkomst. Na elke pitch was er ruimte voor verhelderende vragen. Wat bedoelde je daar precies? Wat voor overwegingen liggen er achter die uitspraak? Hebben de kleuren in jouw plaatje een specifieke betekenis? Dat soort vragen stelden we elkaar.
Na die presentaties was er kort tijd om met elkaar te spreken over wat ons opviel. Welke indruk lieten de pitches achter? Dit gesprek leidde weliswaar niet naar de identificatie van gemeenschappelijke standpunten, maar wel naar de identificatie van gedeelde vraagstukken. Hoe mooi is dat, een inhoudelijke oriëntatie met elkaar die uitmondt in gedeelde vragen? Het geeft mij vertrouwen. Als we het als groep eens kunnen worden over de belangrijke vraagstukken, is er ook een grote kans dat we tot gezamenlijke antwoorden kunnen komen.
Gedeelde vragen
Een aantal van onze vraagstukken wil ik hier kort aanstippen. We spraken over de profielen in de bovenbouw, dat zijn er vier (N&G, N&T, E&M en C&M). Als je binnen één profiel kijkt naar de wiskunde die nodig is in verschillende vervolgopleidingen, dan loopt dat soms nogal uit een. Dit leidt tot een aantal vragen. Moet de vakkenstructuur gebaseerd zijn op wiskundige inhoud, of op profielen? Moet het wel of juist niet mogelijk zijn om binnen een profiel het verplichte wiskundevak te vervangen door een ander wiskundevak? Moet het wiskundevak van een profiel alle nodige voorkennis voor alle mogelijke vooropleidingen bij dat profiel bevatten, of kan er sprake zijn van een verplicht deel met mogelijke keuzeonderdelen?
We spraken ook over een ander vraagstuk, de functie van het wiskundeonderwijs. Hoe kijken we daar tegenaan? Als de functie van wiskundeonderwijs meer is dan enkel voorbereidend op vervolgonderwijs, welke functies zijn dit dan? Hoort hier een stukje geschiedenis van de wiskunde bij? Hoe denken we over de ideeën van Dijksterhuis die wiskunde wat betreft cultuurelement gelijkwaardig acht aan kunst, religie en wijsbegeerte? In welke mate en voor wie is wiskunde een steunvak en voor wie is het een vak dat een intrinsieke interesse aanspreekt? En wat betekent dat voor een vakkenstructuur?
Een ander onderwerp van gesprek was de complexiteit van de structuur met verschillende wiskundevakken (wiskunde A, B, C en D). Leerlingen moeten in staat zijn om te kiezen wat bij hen past, decanen moeten leerlingen hierbij kunnen ondersteunen, vervolgopleidingen hebben baat bij duidelijkheid zodat zij hun ingangseisen daarop kunnen aanpassen. Bij deze verschillende belangen hoort een aantal vragen. Hoe complex is nog eenvoudig genoeg? Leidt het bieden van keuzemogelijkheden automatisch tot een te complex systeem? In hoeverre gaat eenvoud voor de individuele belangen van een leerling?
Kortom, er is voldoende om met elkaar over te spreken. Hoewel eenvoud dus een gespreksonderwerp is, ben ik bang dat eenvoudige antwoorden niet voorhanden zijn. Gelukkig, zo is mijn inschatting, geldt voor alle werkgroepleden dat ze wel van uitdagende puzzels houden. Ikzelf kijk in ieder geval al uit naar de volgende bijeenkomst!